De liefde
Wie droeg Anchises uit den fellen Troischen brand?
Wie hield door ’s dogters zog den vader in het leeven?
Wie rukte ’t blinkend staal uit ’s wreeden moorders hand?
Wie redd’ de moeder met gevaar van zelf te sneeven?
Wie houd de maatschappij in ’t allernaauwst verband?
Wie doet een weêuw aan ’t lijk van haaren ega kleeven?
Wie werkt een wonder vuur in ’t jeugdige verstand?
Wie durft door ’t grootst gevaar kloekmoedig henen streeven?
Wie heeft de mannen op der vrouwen rug gelaên?
Wie deed een’ dwingeland op ’t hoogst verwonderd staan?
Wie daalde uit ’t hemelhof die lucht en wolken kliefde?
Wie tart den hoon en smaad van ’t lasterend gespuis?
Wie bond den Heiligsten aan het gevloekte kruis?
Wie brengt een hellewigt ten hemel in? DE LIEFDE.
Toegegeven, de vele generaties die de afgelopen 240 jaar geleefd hebben zonder kennis te kunnen nemen van dit sonnet omdat Google Books nog niet bestond, hebben weinig reden om hun geld terug te vragen vanwege een verspild leven. Het gedicht laat vooral voor de zoveelste keer zien dat het sonnet in deze tijd vooral als een curiosum werd gezien, met allerlei bizarre subgenres zoals, in dit geval, het vraagsonnet waarin dus veertien vragen werden gesteld met allemaal hetzelfde antwoord, dat in dit geval voor de zekerheid zowel in de titel als aan het eind van het gedicht gegeven wordt.
De recensenten van de Nederduitsche dicht- en toneelkundige bibliotheek, behelzende vrijë en onpartijdige beoordelingen van poëtische werken waren niet overtuigd: was het antwoord op al die vragen wel echt ‘de liefde’? “Antwoorden wij op Reg. 1 Eneas. op Reg. 2. Simon van Atheenen. op Reg. 3 een Moorder die sterker was. op Reg. 5. de Eendragt, op Reg. 6. Smeer of Vet. op Reg 8. een Vroom Mensch. op Reg. 10 de Vriendschap. op Reg. 12. de Deugd. op Reg. 13. Haat en Onkunde. en de slotregel op Reg. 14. zelf Gods vrije Genade.” Het is het soort onbarmhartig lezen (haha! een weduwe die aan haar man gekleefd zit, dat is geen liefde, dat is vet!) dat je op het internet nog steeds tegemoet klotst.
Ook verder deugde er volgens de anonieme recensent niet veel van het anonieme gedicht: “Bovendien is dit stuk zeer stijf, en het blijkt genoeg aan de gedrongenheid van Reg. 11. dat Reg. 14. reeds voor deezen gemaakt was. Wij raaden jonge Dichters hunne geest op dusdanige stukjes niet te verpijnen, zelden vallen zij goed uit: men denke aan ’t Spreekwoord: Een Schip op strand is een gewisse baak in Zee.“
Dat spreekwoord kende ik niet, maar het blijkt nog steeds te bestaan (het betekent dat je kunt leren van andermans ongeluk: als iemands schip gestrand is kunnen andere schippers het gestrande schip als baken gebruiken), althans Onze Taal besteedt er op zijn onvolprezen website aandacht aan.
Want dat heeft het internet van de 21e eeuw ons gebracht: behalve een heleboel slechte gedichten en nog slechter gelees van heden en verleden, ook de mogelijkheid om dat allemaal te lezen.
Anoniem zegt
Dank voor deze nieuwe aflevering in een boeiende reeks.
U schrijft: 'Het gedicht laat vooral voor de zoveelste keer zien dat het sonnet in deze tijd vooral als een curiosum werd gezien'.
Ik weet niet of deze conclusie geheel gerechtvaardigd is. In de publicatie waaruit u citeert, wordt ook een bundel besproken met Mengelpoezij van het Kunstgenootschap, onder de spreuk: Natuur begaaft, Oefening beschaaft, te Amsterdam (pp. 273-287). Deze bundel bevat een afdeling met 'Rondeelen en [vijftien] Klinkdichten'. Enkele daarvan zijn 'Vraag- of Raadzelklinkdichten […] welke trant zedert korten tijd, vrij algemeen is geworden' (p. 279). Vijftien sonnetten is niet niets en ook de kwalificatie 'vrij algemeen' lijkt erop te wijzen dat het klinkdicht niet meteen een marginaal genre was in deze periode.
Marc van Oostendorp zegt
Ik bedoelde met curiosum niet zozeer dat er weinig sonnetten geschreven werden (al is dat denk ik ook het geval), maar juist dat het fenomeen 'Raadzelklinkdicht' algemeen was geworden is in mijn ogen een indicatie dat het juist wel een 'marginaal genre' was, in ieder geval niet in literaire zin. Er werden misschien heel veel van die raadzelklinkdichten geschreven, maar het was niet iets waarmee je een vooraanstaand dichter werd, en het was in die zin zoiets als de limerick of de haikoe in onze tijd en cultuur.
Marc van Oostendorp zegt
Ik bedoelde natuurlijk 'in ieder geval in literaire zin' in plaats van 'in ieder geval NIET in literaire zin'.
Anoniem zegt
Ik kan u volgen als u schrijft dat het 'Raadzelklinkdicht' niet ernstig werd genomen door de literaire critici. Ik volg u echter niet wanneer u concludeert dat alle sonnetten in deze periode 'vooral als een curiosum werd[en] gezien'. Elders in het tijdschrift vinden we de volgende evaluerende uitspraken:
-) 'Schoon dit Klinkdichtje niet onbevallig is, ontbreekt er vrij wat aan ten opzichte van het kiesche dat men in een Klinkdicht vordert' (p. 24)
-) 'Fraai ondertusschen achten wij het volgende Klinkdicht' (p. 136)
-) 'Onder de Klinkdichten zijn ’er eenige die fraai zijn' (p. 279)
Geeft dit niet aan dat de recensenten het sonnet wel degelijk als een legitieme dichtvorm beschouwden? In zijn afwijzing van het concept 'Raadzelklinkdicht' beargumenteert de recensent juist dat het sonnet als dichtvorm heel wat kwaliteiten heeft:
'Dit is het algemeen gebrek van dit soort van [Raadzel]Klinkdichten, en daarënboven oordeelen wij dat deeze behandeling het deftige en stoute, als het eigenäartig schoon van een goed Klinkdicht uitmaakende, niet weinig beneemt' (p. 280).