Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (69)
Het Nederlandse sonnet bestaat 451 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Met Jacob Campo Weyerman kon je alle kanten op. Hij draaide zijn hand niet om voor allerlei schalksheden, maar evenmin voor wat gemoraliseer, terwijl hij de ene pagina druks aan de andere reeg. Hij schreef ook menig ‘klinkdicht’, maar vaak bedde hij ze in zijn proza in.
Het volgende gedicht, uit ‘De Levens-Beschryvingen der nederlandsche Konst-Schilders‘ komt bijvoorbeeld uit Weyermans beschrijving van Petrus Paulus Rubens’ leven. Nadat hij eerst heeft uiteengezet hoe de jonge Peter aan het hof terecht kwam, zegt hij dat hij de lezer nu ‘in een klinkdicht het natuurlijk konterfeitsel des hofs’ gaat aantonen. Het is daar niet bepaald lekker:
’t Hof is een Vrystad daar de Feylen triomfeeren;
Alwaar de Zeedendwang zijn winkel openstelt;
Voor schelmsche poogingen een altoos open velt;
Daar de’ Ondeugd wil en kan de waare Deugd trotseeren.
Een School, waar in de Ziel de’Arglistigheyt gaat leeren;
Een Zee, waar in ’tGemoed leyd schipbraak door gewelt;
’t Bedrieglijk momgezicht waar n een Guyt zich stelt;
En ’t prachtig Schouwtonneel daar ’t Onrecht zal braveeren.
Een Tuyn, waar in het Zaad der Deugden wort verstikt;
Een plaats, waar in nooit woord der Waarheyt is gekikt;
In ’t kort waar in het Schelms en ’t Oolijk ’t zamen leeven:
Den wijzen Salomon vond daar het laatste lot;
En Peter zal ons noch een nader voorbeelt geeven,
Die rook maar eens die lucht, en hy verzaakte Godt.
Hoe moet je die laatste regels interpreteren? Als een veeg in de pan tegen Rubens? Maar Weyerman moet dan nog vele bladzijden met hem verder, zonder dat de goddeloosheid van de schilder voor zover ik kan zien verder nog aan de orde komt. Als een ironische overdrijving dan? Weyermans boek gaat over schilders maar bevat geen enkele afbeelding. Het was waarschijnlijk te duur om illustratoren allemaal plaatjes te laten maken die een goed beeld gaven van de meesterwerken (als dat al mogelijk was). De gedichten vervullen één van de rollen die illustraties hebben: even wat afleiding, even iets kleurigs dat je ook niet zo heel serieus hoeft te nemen voor we weer verder gaan met de serieuzere beschouwing. Het is een interessante omkering van hoe er meestal over de verhouding tussen poëzie en proza wordt gedacht, waarbij de eerste de diepere gedachten zou uitdrukken. Weyerman laat zich in zijn gedichten juist even gaan.
Zo’n gedicht moest natuurlijk wel even iets pittigs zeggen, ook al werd die hele uitbarsting tegen ‘het hof’ in het omliggende proza helemaal niet beargumenteerd of geboekstaafd. In de regels hierna meldt Weyerman eenvoudig: ‘Korts na dat vruchteloos verzoek kwam den Vader van Rubens te sterven, en die Dood verloste hem van de vergulde Hofgaley’. En daarmee is de hele kwestie afgedaan.
Peter-Arno Coppen zegt
Die Peter die God verzaakte, dat zal toch wel Petrus zijn, die volgens het bijbelverhaal bij de arrestatie van Jezus een beetje op afstand volgde, en in die geur van ‘het hof’ meteen God (driemaal) verzaakte.
Marc van Oostendorp zegt
Ik denk dat dit inderdaad een soort woordspeling (naamspeling) is.
Peter-Arno Coppen zegt
Misschien ook een woordspeling op ‘hof’ (de verzaking vond plaats nabij de ‘hof van Olijven’)