Zegt rijmt op echt zoals jullie misschien weten – en zo niet, dan leer je weer eens nieuws op dit weblog. De prangende vraag is nu: waarom schrijf je het ene met een een g en het andere met een ch?
Het eerste deel van het antwoord is natuurlijk: zegt krijgt die g van zijn stam zeg (en van zeggen). Echt krijgt dan weer een ch omdat dit geen werkwoordsvorm is, en in dat geval schrijven we altijd een ch (bijvoorbeeld omdat ch de stemloze vorm aanduidt, en de medeklinker voor een t altijd stemloos is, ook in dialecten die een onderscheid maken).
In 1772 was het allemaal nog niet zo simpel. Vandaag bestuderen wij de gt’s en cht’s in een door ‘I.v.N’ in 1772 in het tijdschrift Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde gepubliceerd sonnet:
Gegronde klagt. Klinkdicht.
Zijn dat Regenten, die den Godsdienst zullen schragen!
Dat Predikanten, wien de waarheid ligt aan ’t hart!
Hoe durft de Booze zulk een’ snooden aanslag wagen!
Rampzaalge tijden! ach! wat baart ge mij een smart!
Aan welk een eerlijk mensch zal ik mijn weedom klagen!
De Kerkenëendragt zit verbijsterd en benard;
’t Is uit met ware deugd, de Godvrugt ligt verslagen:
En vroom en onvroom hangt in ’t zelfde net verward!
Eerst bragt men orgels in ’t gewijde Tempelkoor;
Thans dringt de nieuwheids lust nog snooder gruwel door;
Gods Dichter David zal voordäan ook moeten zwijgen.
Dus klaagde Teeuw…. En welk een ramp heeft hem ontsteld?
Wat vraag? het vonnis van Datheen werd straks geveld;
En Neêrlands Kerk zal haast regtschapen Psalmen krijgen.
Het begint al in de titel: waarom is het klagt en dicht? Keiharde spellingweten noch Philip Freriks bestonden in deze idyllsche tijden. Ja, je leest het goed, iedereen schreef zoals hem of haar goeddunkte, en toch was er geen sprake van bovenmatige verwarring. (Dat iedereen die het nu zo belangrijk vindt dat we een spellingwet hebben dat eens in zijn oren knoopte.)
Er begonnen wel steeds duidelijker conventies te kristalliseren, en een ervan was een iets uitgebreidere vorm van wat we nu nog hebben: je schreef klagt omdat het woord verband houdt met klagen, zoals je verderop ook eendragt vindt, vanwege het verband met dragen. Dicht had niet zo’n soort verband.
Deze regel zou in 1804 de basis gaan vormen van de eerste min of meer officiële regeling van de Nederlandse spelling, die van Siegenbeek:
Alleen had ‘I.v.N.’ nog de vrijheid om ook vrugt en regt te schrijven, hoewel er geen vorm vrugen bestaat, en regen niets met recht te maken heeft (vrucht komt van het Latijnse fructum en recht houdt verband met rekken).
Blijkens de inhoud van het sonnet werd de tijd die intellectuelen toen nog niet hoefden te besteden aan steggelen over de spelling besteed aan iets ongeveer even ingewikkelds: bepalen wat de juiste vertaling van de psalmen was.
HC zegt
Idyllisch en tegelijk niet simpel. Er werd in die tijden toch aardig wat gebakkeleid ("gesteggeld") over hoe het zou moeten en verder werd er enkel geschreven (en gelezen) door een relatief klein aantal mensen. Vergelijkingen met nu zijn dus wel wat te nuanceren, denk ik.
Wouter Steenbeek zegt
Ha, dit gedicht gaat ongetwijfeld over de nieuwe psalmberijming, die in 1773 klaarkwam en waar inderdaad de Staten-Generaal zich mee bemoeide. Men vond de zestiende-eeuwse berijmingen van Datheen, die (nog) geen rekening hielden met het metrum, echte ondingen. Maar natuurlijk heerst er op weinig plekken zoveel behoudzucht als in de godsdienst; genoeg mensen vonden dat de Datheen-berijmingen, die immers uit de tijd van de Reformatie stamden, moesten blijven.
De dichter van dit sonnet moet aan die kant hebben gestaan. Hij past een populistische truc toe: hij doet alsof men niet de ene berijming door de andere vervangt, maar de oorspronkelijke psalmen van David wegdoet voor iets geheel nieuws. En passant wijst hij ook nog even naar het gebruik van het orgel in de dienst. Dat had de synode lang weten te verbieden, maar uiteindelijk werd het toch toegelaten: men zag wel in dat een gemeente onbegeleid psalmen laten zingen die ze niet kende geen al te muzikaal resultaat opleverde…
Ironisch is natuurlijk wel dat men de berijmingen van Datheen vanwege de vele antimetrieën wilde afdanken – de dichter van dit vers beheerst het metrum prima en moet zulke onvolkomenheden toch hebben ingezien!