Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (73)
Het Nederlandse sonnet bestaat 451 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Jan Jacob Lodewijk ten Kate heeft lang een fascinatie gehad voor een sonnet. In de tijd waarin hij leefde was het allesbehalve een populair genre en de afgelopen weken besprak ik sonnetten uit de jaren veertig waarin hij de vorm bespotte. Maar hij had ook genuanceerdere ideeën; uit dezelfde tijd stamt namelijk ook nog dit bijna Perkiaans gedicht:
Op luchte wiek nauw merkbaar opgeheven,
Rondfladderend langs ’t geurend bloemenbed,
Zien wij u meest, o dartelend Sonnet!
Als vlugge sylph in ’t stralend zonlicht zweven.
Maar schoon u dan de lachjens meest omgeven,
Toch volgt ook vaak de mijmerende Ernst uw tred,
Die ’t myrthegroen u van de lokken zet,
En in uw oog een stillen traan doét beven.O ja, uw stem, uw zoete fluistertaal,
Verkwikt, vertroost, verrukt ons menigmaal,
Als wij vergeefs uw schooner Zusters wachten ! ….
Zóo laaft, wanneer de lenteregen faalt,
De malsche dauw, bij drupplen neêrgedaald,
De rozenknop, van hitte en dorst aan ’t smachten.
Ja, er zijn schooner Zusters, en ja, er wordt meestal gelachen om het sonnet, maar, die zussen zijn nu eenmaal niet altijd bij de hand en dan kan het sonnet toch ook best mijmeren en ernstig zijn.
Het sonnet doet niet alleen aan Perk en zelfs een beetje aan Gorter denken vanwege alle zintuiglijkheid, het geurend bloemenbed en het stralend zonlicht, maar ook vanwege het creatieve woordgebruik: de luchte wiek, de fluistertaal.
En dan is er ook nog de sylph.
Het woord komt in Nederlandse naslagwerken niet voor – althans, het WNT bijvoorbeeld noemt de ‘sylphe’ wel, maar alleen in de verkaring het lemma sylphide. Voor die sylph is geen eigen artikel uitgetrokken, en er wordt trouwens ook niet duidelijk gemaakt waarom dat achtervoegsel –ide eigenlijk nodig is. Ook de Nederlandse Wikipedia besteedt vooralsnog geen aandacht aan het begrip. Uit de Engelstalige kunnen we opmaken dat de term aan het eind van de zestiende eeuw geïntroduceerd is door de Zwitserse geleerde Paracelsus om een luchtgeest te beschrijven. In hoeverre hij die luchtgeest zelf uitvond en tot op welke hoogte deze gebaseerd was op bestaande mythologie, daarover valt kennelijk te twisten. (Overigens is de term sylph volgens Wikipedia mogelijk bedacht door een Nederlander, Jan Baptist van Helmont, de man die ook het woord gas bedacht als een samentrekking van chaos.)
Voor het gedicht van Ten Kate doet het er niet toe: het is genoeg om aan te nemen dat Ten Kate waarschijnlijk ervan uitging dat het hier ging om een voorchristelijke luchtgeest, waar hij vermoedelijk zelf niet in geloofde, maar die hij inzette als een vroege voorloper van de prerafaëlieten.
Wanneer we die Paracelsiaanse oorsprong serieus nemen, is het idee dat de zusters van de luchtgeest zoveel ‘schooner’ zijn overigen bewust of onbewust ook nog ironisch. Zoals de sylph behoorde aan het element lucht, zo hadden ook de andere drie elementen hun eigen geest. Een van die zusters, de geest van het vuur, was de salamander, en een andere schone zuster, die van de aarde, was de gnoom.
Laat een reactie achter