Door Michiel de Vaan
wetten ww. ‘scherpen’
Vroegmiddelnederlands wetten (1240), zwak ww., wetsteen ‘slijpsteen’ (1240), Mnl. wetten, Nnl. wetten (1506) ‘slijpen’. Wetten en slijpen worden in het Middelnederlands als synoniemen gebruikt, maar slijpen betekende oorspronkelijk ‘glijden’ en is via ‘afslijten’ tot transitief ‘slijpen’ geworden, terwijl wetten vanaf het begin ‘scherp maken’ betekende.
Verwante vormen: Middelnederduits wetten, Oudhoogduits (h)wezzen, Nhd. wetzen, WFri. hottje (17e e.), hotsje ‘slijpen’, hotte ‘wetsteen’, Oudengels hwettan, MoE to whet, OIJsl. hvetja. Het in de woordenboeken genoemde Gotische ww. gahvatjan is een waarschijnlijk onterechte conjectuur voor geattesteerd gahvotjan ‘bedriegen’.
waat zn. ‘scherp, snede’
MNl. wate (1351–1400) ‘scherp of snede van een wapen of werktuig’, Nnl. wate (1526), waet (1588), waat (1669), modern waat ‘snede’ (van een mes, zeis) in zuidoostelijke dialecten. Verwante vormen: Mnd. wate.
watig bn. ‘uitgelaten’
Mnl. watich ‘puntig, scherp’ (1490), Nnl. waetich ‘scherp’ (1599), ook Nnl. dial. watig ‘uitgelaten, rumoerig’ (Hageland, Haspengouw). Verwante vormen: OS mēn-hwat ‘misdadig’, nīth-hwat ‘vijandig’, Ohd. (h)waz, OE hwæt, OIJsl. hvatr ‘scherp’.
Watig, waat en wetten zijn alle drie afgeleid van het PGm. bn. *hwata- ‘heftig, snel, scherp’. Watig is een uitbreiding van het bn. met –ig, het zn. waat gaat terug op WGm. *hwatan- of *hwatō(n) ‘scherpe kant, scherp voorwerp’, en wetten op een PGm. werkwoord *hwatjan- ‘scherp maken’.
PGm. *hwata- is afgeleid van het ww. *hwētan- ‘steken, stoten’, waarvan het voltooid deelwoord nog in Mnl. verwaten ‘vervloekt’, Nnl. ‘hoogmoedig, trots’ bewaard is. Daarnaast bestond een ouder bn. *hwassa- ‘scherp’, te zien onder andere in Gotisch hvassaba bw. ‘scherp’, hvassei f. ‘scherpte’, Oudsaksisch wass bn. ‘ruw, scherp’. Mogelijk zit de Oudnl. pendant van dit bn. in de plaatsnaam Wassenaar indien uit *hwassan-haru- ‘scherpe rand’.
Het ww. *hwētan- wordt door Kroonen (2013: 264, 266) uit een Proto-Indo-Europese stam *kweh1d-verklaard, waarvan het deelwoord PIE *kwh1d-to- Germaans *hwassa- kon opleveren. Het woord is tot nu toe niet met verwanten buiten het Germaans verbonden, maar kan in theorie PIE *kueh1-d- voortzetten, dat (afgezien van het suffix -d-) identiek kan zijn met de PIE wortel *ḱueH- waarop Proto-Iraans *śwaH– ‘werpen’ teruggaat (Avestisch spaiia- ‘werpen’, spāta- ‘geworpen’, Oud-Perzisch frasa- ‘oprichten, bouwen’).
Laat een reactie achter