Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (77)
Het Nederlandse sonnet bestaat 451 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp

Het bijvoeglijk naamwoord spade (‘laat’) heeft zijn doodsstrijd nog lang weten te rekken. Inmiddels is het geloof ik verdwenen: ik geloof niet dat iemand het ooit op Facebook heeft gebruikt, tenzij misschien om een oude dichter aan te halen. Jan Jacob Lodewijk ten Kate bijvoorbeeld, die een vertaling maakte van een sonnet van Milton:
Milton op zijn drie-en-twintigste verjaardag
De dief der jeugd, de vlugge tijd, ontstal
Mij op zijn wiek mijn drie-en-twintig jaren.
Mijn dagen vliên–‘k zocht vruchtloos overal:
Mijn spade lent’ doet bloem noch knop ontwaren.Mijn uiterlijk misleidt: ‘k zal haast mij scharen
Bij ‘t mannenkoor, naar mijner jaren tal;
Maar heb ik ook die geestes-rijpheid al,
Die vroegontwikkelden bij zich ervaren?‘t Zij schittrend of gering, ‘t zij vroeg of laat,
Mijn krachten ook vervullen eens heur maat,
En doen mij ‘t pad van mijn bestemming loopen,Waarheen de tijd en ‘s hemels wil mij drijft.
Blijf ik mijn roeping trouw–Gods Trouw ook blijft:
Mijn toekomst ligt voor ‘s Meesters oogen open.
In het Duits heeft spät het natuurlijk wel overleefd – zodra je de grens oversteekt wordt het een doodgewoon woord, net zoals trouwens in sommige (oostelijke dialecten). Waarom is het bij ons dan zo raar geworden?
Dat komt door de uitgang: die d gevolgd door een e. Bijvoeglijk naamwoorden eindigen in de stam liever niet op een toonloze e. De enige uitzonderingen die we nog hebben zijn enkele kleurennamen zoals oranje en roze.
Er zijn twee redenen voor dat verdwijnen van die e. In de eerste plaats heeft de tand des tijds aan zo’n beetje iedere slot-e van ieder woord geknabbeld in onze taal. Waar de Duitsers Blume zeggen, zeggen wij bloem. Maar daarnaast is die –e natuurlijk de enige uitgang voor bijvoeglijk naamwoorden die we hebben.
Daar kwam dan nog die d bij. Aan het eind van een woord moet je die als een t uitspreken, zoals dat ook gebeurt bij kwaad, waar je de d ook alleen in de verbogen vorm kwade hoort.
Dat lot zou ook spade beschoren zijn, ware het niet dat het in het dagelijks gebruik eigenlijk al meeste spa geworden was (zoals veder veer was geworden, en moede moe.) En die vorm is eigenlijk niet goed te verbuigen: de spaë avond? Mijn spaë lent’? Ik denk dat kwaad het daarom wel overleeft heeft en spaad niet: omdat bij kwaad die verkorting minder heeft doorgezet.
Toch heeft “spade” het ook niet gehaald in dialecten waar de /d/ stabieler is, zoals in het Tessels, dat wel “moêd” heeft (voor “moe”), maar niet *spaad (of *spééd). Het is misschien altijd wel regionaal beperkt geweest. Dat geldt trouwens ook voor het mogelijk verwante “spoeden”, dat oorspronkelijk alleen Zuid-Nederlands is, in het noorden dan ook tot de schrijftaal beperkt is gebleven.
“Ik denk dat kwaad het daarom wel overleeft heeft en spaad niet: omdat bij kwaad die verkorting minder heeft doorgezet.”
Dat is geen verklaring maar een formulering van het nog te verklaren verschijnsel…
Mooie, waardevolle en interessante uiteenzetting!
Mag ik een fout geschreven voltooid deelwoord melden? Het staat in de laatste zin van het artikel. “Ik denk dat kwaad het daarom wel overleeft heeft en spaad niet: omdat bij kwaad die verkorting minder heeft doorgezet.”
“Overleeft” moet zijn “overleefd”.