Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (81)
Het Nederlandse sonnet bestaat 451 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp

Het lijkt er soms op dat alle taalverandering verkorting is. Her en der wordt eens een medeklinker ingeslikt, en valt een klinker af – tot er ineens geen herkenbare naamvalsuitgang meer is en een volgende generatie dus geen naamvallen meer gebruikt. Gaandeweg wordt een zelfstandig naamwoord zo steeds korter tot ‘t alleen nog een pronomen is.
Maar soms wordt een taal ook wel degelijk minder compact. Dat merk je bijvoorbeeld aan de laatste zin van het sonnet Oorlog van J.J.L. ten Kate:
Dàt is de vloek des krijgs — niet, dat hij Vorstentronen
Omverstoot, half vermolmd, of dollen Volkrentrots
Met roeden geselt als een Eumenide Gods,
Of glorie’s naakt schudt, om heur kanker aan te tonen.Wat is de wisseling van kronen, steeds voor kronen?
Een ruil van klatergoud — de jakhals na den vos!
Een ruwe ontwaking windt uit leugendromen los:
De louterende tucht mag kind noch volk verschonen,Dàt is zijn vloek niet! … Maar dat hij aan ’t innigst leven
Der Mensheid zich vergrijpt, aan ’t Recht van ’t Huisgezin,
Aan ’t Heilig huisaltaar van Liefde en Kindermin,Dat hij de banden scheurt door Scheppers hand geweven —
De weeuw van wanhoop, en den wees van wraak doet beven:
Dat hij het Hart verminkt — dien vloek heeft de oorlog in.
A heeft B in was ooit een elegante manier van zeggen voor A bevat B. Het artikel in het WNT geeft allerlei voorbeelden van dingen die je vroeger nog zo zeggen, maar waarmee je bij de jeugd óf de ouden van dagen van tegenwoordig niet meer moet aankomen. ‘Dat vat dat ‘t meeste bomt, heeft ‘t minste in’, bijvoorbeeld, of ‘die kus had meerder in, dan alles wat zij zeide!’
De door Ten Kate gebruikte uitdrukking “de(n) vloek inhebben” wordt niet genoemd door het WNT. Hij lijkt me verwant aan de pest en de smoor inhebben, die allebei wel door het woordenboek genoemd worden en die nog steeds gebruikt worden.
Alleen: omdat het werkwoord inhebben niet meer bestaat, worden allebei die uitdrukkingen geloof ik tegenwoordig uitgebreid gebruikt. Ik hoor de mensen – ook mezelf – geloof ik vaker zeggen ‘Ik heb er de smoor in’, ‘Hij heeft er de pest in’, dan iets anders. Dat voorzetsel in is zich gaandeweg kennelijk steeds ongelukkiger gaan voelen zonder een voorwerp: je wil alles altijd ergens in hebben, ook al is dat ergens dan zoiets extreem vaags als er.
Hier zijn de syntactische wetten kennelijk sterker dan de wens om je zo kort mogelijk uit te drukken, of ieder woordje een duidelijke bijdrage te laten leveren aan de betekenis van het geheel. Wie Ten Kates sonnet nu nog duidelijk wil maken aan de moderne jeugd of de moderne oude van dagen, zal de regel niet moeten inkorten maar juist moeten uitbreiden: dien vloek heeft de oorlog erin.
Als inhebben bevatten betekent (en dat doet ‘t), dan zou je denken dat degene die iets in heeft dat in zichzelf heeft, en niet per se erin, d.w.z. in mogelijk iets anders. In het gedicht worden wanhoop en wraak genoemd als vloek van de oorlog. Wat kan de dichter anders bedoelen dan dat oorlog deze vloek in zich heeft, deze vloek impliceert? Dat is nu eenmaal oorlog.
De smoor of de pest inhebben idem dito. Je beschrijft je binnenste.
Maar misschien zit ik ernaast. Heb makkelijk praten zonder onderzoek. Maar als taalgevoel bestaat, moet je dat ook bij in onbruik geraakte uitdrukkingen hebben. Heb wat onzekerheid in.
Oorlog is een gemeen ding omdat er onschuldige burgers sterven. Een modern standpunt dat ik niet met Ten Kate associeer. Hij was een held van burgerlijk Nederland, dat zoals alle landen in de negentiende eeuw zeer nationalistisch was en waar oorlog nog niet zo vuil werd aangekeken als tegenwoordig. Je kreeg althans op school niet te horen dat de val van een regime “een vos voor een jakhals” was.
In het Fries wordt ‘ynhawwe’ nog wel op deze manier gebruikt. De Nederlandse zinnen die je noemt komen me dan ook in het Nederlands niet zo vreemd aan. Net als jij heb ik in het Nederlands soms ook de neiging om ‘er’ toe te voegen in zinnen zoals ‘Ik heb (er) de pee in’, maar die neiging is niet zo sterk: de variant zonder ‘er’ klinkt even goed.
Ik heb het idee dat het hetzelfde woordje ‘er’ is dat we ook gebruiken in ‘Ik zei er van Jaap, sta sil’, ‘Ik heb er toch boos zitten zijn’, ‘Hij was er zich van geen kwaad bewust’ of ‘Er was er eens een boer die twee varkens had’. Dat ‘er’ heeft geen pronominale functie en het lijkt ook niets aan de betekenis van de zin te veranderen. Wel klinkt de variant met ‘er’ informeler, spreektaliger dan die zonder het woordje.