Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (79)
Het Nederlandse sonnet bestaat 451 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
De meeste discriminatie is vrouwen ten deel gevallen, maar ook over mannen is vermoedelijk nooit alléén maar positief gedacht. Dat blijkt uit het achtervoegsel –aard, zoals in het woord woestaard, dat tegenwoordig niet zo veel meer gebruikt lijkt te worden, maar dat we bijvoorbeeld wel vinden in het sonnet Bij een teekening in sepia, voorstellende een tijgernest van J.J.L. ten Kate:
De moeder is in rust; de tijgerwelpen slapen –
Alleen de tijger waakt, en houdt getrouw de wacht;
‘t Is of hij zelf een lam bij weerelooze schapen,
Rondsom blikt met een oog waar teederheid uit lacht.
Is dat die woestaard wel, die, wreede list tot wapen,
Bloeddorstig, ongetemd, de runders worgt en slacht,
Het elefantenjong van ‘t logge nest durft rapen,
En de ijzren nagels slaat tot in de leeuwenvacht?O wonderzoet instinkt, dat al wat leeft doet blaken!
Grootsche inspraak der natuur, die met geen eeuwen ebt!
O Liefde voor ‘t gezin, die werken leert en waken!
Gij, die de blindste kracht u onderworpen hebt,
Gij, die het wandier in iets menschelijks herschept,
Wat moest gij van den Mensch een zeegnende Engel maken!
In dit sonnet wordt de mannelijke tijger – en aan het eind ook de (mannelijke) mens voorgesteld als bloeddorstig en ongetemd, een wezen dat alleen door Gods genade en de zegeningen van het gezinsleven nog enigszins menselijk kan worden.
Rijkaard
Dat zit allemaal ook in het woord woestaard. Het Taalportaal schrijft weliswaar over de betekenis van –aard alleen dat het “can be described as someone having the property denoted by A”, maar het noemt daarbij twee aspecten niet.
In de eerste plaats zijn zelfstandig naamwoorden op –aard altijd enigszins afkeurend. Het achtervoegsel gaat liefst samen met bijvoeglijk naamwoorden die dat afkeurende al hebben (wreed, laf, gierig, grijs), maar zelfs een rijkaard is niet op een fijne manier rijk. Spanjaarden noemen we volgens het WNT alleen maar zo omdat we ooit een grote hekel aan die mensen hadden.
Dominee-dichter
En in de tweede plaats zijn –aards altijd mannen. Je kunt iemand geen grijsaardin of gierigaardes noemen, en hoewel je sommige van de aard-vormen inmiddels wel op vrouwen kunt laten slaan (een vrouw kan zichzelf best een lafaard of een gierigaard noemen), geldt zelfs dat niet voor alle vormen. Een grijsaard is in mijn beleving altijd een man.
Een dit-of-dat-aard is dus iets of iemand die minder prettige eigenschappen heeft, en altijd een man. Tegelijkertijd kan zo’n woestaard in de beleving van een negentiende-eeuwse dominee-dichter als Ten Kate dus wel opstijgen tot het niveau van de engel; terwijl moeder de vrouw in het gedicht niets anders doet dan slapen, volkomen overgeleverd aan de aard van haar man.
Henri zegt
Vergeet de snoodaard niet,
die evenmin aan een vrouw doet denken.
Peter-Arno Coppen zegt
Die twee aspecten staan natuurlijk wel allebei genoemd in de ANS…
Tao zegt
Het lijkt mij eerder dat de woorden die eindigen op aard mannelijk zijn, omdat woorden doorgaans in de mannelijke vorm ontwikkeld zijn, als gevolg van het feit dat de vrouw er niet toe deed.