Door Marc van Oostendorp
De redenering is simpel: al onze taal komt voort uit onze hersenen en zal dus wel door onze hersenen bepaald zijn. Door nauwkeurig te gaan meten hoe laat welke neuron actief is wanneer iemand de zin ‘Joost eet pannenkoeken’ leest, krijgen we dus een nauwkeurig beeld van de manier waarop onze hersenen werken tijdens het contempleren van die zin.
Met dat idee in het achterhoofd zijn neurotaalkundigen nu al enige tijd bezig om de hersenen in kaart te brengen. Er bestaat inmiddels een bont palet aan testmogelijkheden om dat te doen, en het heeft inmiddels ook al wel het een en ander duidelijk gemaakt over enkele basisbeginselen van de organisatie van taal in de hersenen.
Het probleem is alleen: hoe weten we wat al die meetinstrumenten eigenlijk meten? De hersenen vormen een zwarte doos: er komen duidelijk meetresultaten uit, maar waar corresponderen die eigenlijk mee? Betekenen ze eigenlijk wel iets, en zo ja, wat?
0en en 1en
De Amerikaanse neurowetenschappers Eric Jonas en Konrad Kording hadden een interessant idee: in een recent artikel beschrijven ze wat voor resultaten bekende meetmethoden opleveren als we er iets mee meten waarvan we heel goed weten hoe het werkt omdat we het zelf gemaakt hebben: een (heel eenvoudige) microprocessor van een computer.
Hun conclusie van alle metingen: “our results stayed well short of what we would call a satisfying understanding”. Met name de gelaagdheid van de microprocessor – het feit dat alle eenvoudige berekeningen met 0en en 1en op een hoger niveau begrepen konden worden als complexere opdrachten – viel via deze methode niet of nauwelijks te achterhalen.
Toetsen
Zoiets geeft natuurlijk te denken: als je van iets betrekkelijk eenvoudigs als een computerchip al niet kunt achterhalen hoe het in elkaar zit, wat voor hoop hebben we dan dat we onze eigen, veel ingewikkelder, hersenen wel op deze manier kunnen leren begrijpen?
Tegelijkertijd is deze methodologie uiteindelijk natuurlijk de enige die we hebben: althans, dat gecombineerd met het vormen van theorieën. Je kunt met de huidige meetinstrumenten volgens Jonas en Kording namelijk wel heel goed toetsen of een theorie wel of niet werkt.
Studeerkamer
Dat lijkt me eigenlijk ook de normale manier van werken in de wetenschap: je kunt nu eenmaal niet verwachten dat je door alleen maar te meten kunt achterhalen hoe iets in elkaar zit. Je moet af en toe ook nadenken. Bovendien kun je, lijkt mij, ook andere databronnen inzetten. Jonas en Kording zijn kennelijk echte neurowetenschappers die net doen alsof er in de wereld alleen metingen van de hersenen en theorieën over de hersenen bestaan, maar precies hier lijkt me ook ruimte te ontstaan voor samenwerking met andere wetenschappen, die bijvoorbeeld de producten van de menselijke geest bestuderen en daar via hun geheel eigen methoden tot conclusies uit kunnen komen over hoe de geest en de hersenen werken. Die conclusies kun je vervolgens proberen te verenigen met die van de hersenscanners.
Want dat is de enige manier waarop je tot echt inzicht komt: als verschillende soorten gegevens met elkaar verenigd kunnen worden in een overkoepelende theorie: zowel wat we krijgen opgeleverd uit de MRI-machine als wat de taalkundige in zijn studeerkamer bedenkt.
Peter-Arno Coppen zegt
Mooiste zin: “Je moet af en toe ook nadenken.” Die hang ik boven m’n bed.
Jan Stroop zegt
Ook toevallig: 19 september is er een debatavond in De Balie over: “Het brein wordt overschat”. Daar is geen taalkundige bij betrokken.