Jacqueline van Kruiningen, Kees de Glopper, Carel Jansen en Femke Kramer
Rijksuniversiteit Groningen
Klachten over de taalbeheersing van studenten in het hoger onderwijs zijn van alle tijden. De neiging om alle schuld te leggen bij het voorbereidend onderwijs is dat ook. De start van een nieuw studiejaar leent zich bij uitstek voor alarmberichten over studentteksten vol taalfouten. Zo konden we ook in NRC Handelsblad van 6 september weer eens lezen over de gekke fouten die studenten maken als gevolg van het vermeende falen van het voortgezet onderwijs. En over taalbeleid in het hoger onderwijs dat een antwoord vormt op deze problemen. Aan een groeiend aantal universiteiten wordt in taaltoetsen het vaardigheidsniveau in spellen en formuleren gecheckt, in bijspijkercursussen kunnen studenten deze vaardigheden opkrikken, en hier en daar wordt in taalprogramma’s doorlopend aandacht besteed aan de taalvaardigheid van studenten.
De focus van deze initiatieven ligt grotendeels op het opkrikken van het niveau. De studenten doen iets niet goed; ze maken fouten, en dat moet worden gefikst. Spelling, formulering, samenhang in teksten: het moet allemaal beter. Het hoger onderwijs richt zich op de oplossing van problemen die het basis- en middelbaar onderwijs kennelijk hebben laten liggen. Dat is althans de teneur van het verhaal.
Bijspijkercursus
Deze focus op remediëren vloeit voort uit de aanname dat het – op eindniveau middelbare school – beheersen van de taal op het technische oppervlakteniveau van spelling en grammatica gelijk staat aan competent, academisch vaardig schrijven. Daarmee wordt academische geletterdheid ten onrechte versmald tot een technisch kunstje; een kunstje dat te ontleden valt als set van kant-en-klare, generaliseerbare vaardigheden die je één keer leert en die dan altijd en overal toepasbaar zijn.
Het besef dat maar niet wil doordringen in het hoger onderwijs, is dat academische geletterdheid meer inhoudt dan verzorgd taalgebruik. En dat daar ter plekke een verantwoordelijkheid ligt. Het afstraffen van taalfouten, de nadruk op ‘reparatie’- of ‘lapwerk’ is niet voldoende, en het ‘niet durven ingrijpen’ (zoals verwoord in bovengenoemd NRC-artikel) leidt natuurlijk tot niets. Het hoger onderwijs dient bij studenten allereerst een verantwoordelijke schrijfhouding te stimuleren door simpelweg verzorgd werk te eisen. Na drie spel- of formuleringsfouten stoppen met lezen. Met de boodschap: eerst drie keer zelf nalezen voordat je ons opzadelt met vermoeiend leeswerk, en indien nodig een bijspijkercursus volgen. Dan pas weer inleveren. Dat is pas stap één, want het stimuleren van een kwaliteitsbewuste schrijfhouding vraagt om veel meer.
Gerichte aandacht
Startende studenten worden in hun eerste studiejaar geconfronteerd met nieuwe manieren van schrijven, praten en werken. Academische geletterdheid vereist dan ook een gerichte inwijding in – vaak zeer disciplinespecifieke – manieren van doen. Schrijftaken in de opleiding moeten studenten sturen in het leren maken van doel- en lezergerichte, strategische en vaak disciplinespecifieke (taal)keuzes, en in het ontwikkelen van een kwaliteits- en taalbewuste, professionele schrijfhouding. In plaats van exclusief, en hoofdschuddend, de aandacht te richten op remediëren van achterstanden op terreinen die het meest in het oog springen, moet het hoger onderwijs de – voor studenten vaak ondoorzichtige – eisen en verwachtingen beter expliciteren. En werk maken van opdrachtontwerp en beoordelingscriteria, en van studentgerichte en efficiënte feedback op relevante teksten. Schrijven leer je door veel te oefenen, met gerichte feedback, en ook door breed en diep te lezen, met gerichte aandacht voor het vakmanschap van auteurs in je vakgebied.
Broodnodig
Wil het hoger onderwijs academisch geletterde, taalbewuste studenten afleveren op de arbeidsmarkt, dan vraagt dat dus ook om kwaliteitsbewuste docenten die schrijf- èn leestaken functioneel inzetten in hun onderwijs. Docenten die studenten laten inzien hoe (verschillend) schrijven ‘werkt’ in hun vakgebied en laten ervaren hoe nauw schrijven verbonden is met de epistemologie van hun discipline. Met als mooie en belangrijke bijvangst dat gerichte schrijftaken in de opleiding niet alleen leiden tot meer taal- en tekstbewuste schrijvers, maar ook tot studenten met meer greep op de inhoud van hun vak.
Dit alles vraagt ook om verantwoordelijkheid en initiatief van bestuurders in het hoger onderwijs, die wel in woorden taalbeleid propageren, maar daar in de praktijk niet altijd de benodigde invulling aan geven. Studenten, docenten, opleidingen verdienen het om ondersteund te worden. Niet alleen met taaltoetsen en bijspijkercursussen, maar met ruimte voor schrijfintensieve cursussen en voor instellingsbrede schrijfcentra als tweedelijnsvoorziening. Die zijn gemeengoed in de Angelsaksische academische wereld en ook in ons land broodnodig om een academische schrijfcultuur tot ontwikkeling kunnen helpen brengen.
Ton Harmsen zegt
Wat een holle woorden: “Schrijftaken in de opleiding moeten studenten sturen in het leren maken van doel- en lezergerichte, strategische en vaak disciplinespecifieke (taal)keuzes, en in het ontwikkelen van een kwaliteits- en taalbewuste, professionele schrijfhouding.” Wat een grammatica: “Die zijn gemeengoed in de Angelsaksische academische wereld en ook in ons land broodnodig om een academische schrijfcultuur tot ontwikkeling kunnen helpen brengen.” Naast dit taalbeheersersproza valt het best mee wat onze studenten opschrijven.