Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (95)
Het Nederlandse sonnet bestaat 451 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Ik heb niet kunnen achterhalen wanneer het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk rijm precies belangrijk werd voor Nederlandse dichters, of wanneer die conventie om het te noemen naar geslachten zo benoemd werd. Over metriek is veel meer bekend, maar de geschiedenis van de Nederlandse rijmtheorie moet nog geschreven worden.
In Shakespeares sonnet 20 is het verschil belangrijk. Het is het eerste gedicht in Shakespeares cyclus waarin duidelijk wordt dat hij het over de herenliefde heeft en Shakespeares eerste Nederlandse vertaler, L.A.J. Burgersdijk schrijft in een aantekening bij dit gedicht: “Op te merken is, dat dit sonnet, waarin de vrouwelijke schoonheid des vriends geprezen wordt, geheel uit slepende, vrouwelijke regels bestaat.”
U heeft, o heer-gebiedster van mijn harte
Natuur een vrouwenaangezicht gegeven,
Dat bloost, – een vrouw’lijk hart, dat nimmer smarte
Verwekt door vrouw’lijk naar verand’ring streven,
Een oog met vrouwenblik, doch zonder valschheid,
Dat alles, waar ’t op staart, als goud doet gloeien,
Een mannenvorm en tint, die door hun malschheid
Der mannen oog, der vrouwen ziele boeien;
Gewis is ’t, dat Natuur tot vrouw u vormde,
Doch onder ’t scheppen zelve op u verliefde,
En zoo, verward, wijl hartstocht haar bestormde,
U iets te veel, mij nutt’loos, schonk, mij griefde.
’t Zij; boeit uw schoon der vrouwen oog en zinnen,
Gun mij uw liefde, haar ’t genot van ’t minnen!
Nu trekt Burgersdijk, en trekken andere vertalers, zich in het overige werk van Shakespeare niet zoveel aan van de rijmkeuze in het origineel. Sonnet 18 heeft bij Shakespeare alleen mannelijke rijmen, maar er is voor zover ik kan zien geen Nederlandse vertaler die zich daaraan heeft gewaagd.
Dat heeft vermoedelijk te maken met woordstatistiek. In het Engels zijn de woorden in de loop der eeuwen nu eenmaal meer gesleten dan in het Nederlands: uitgangen zijn weggevallen, klanken zijn ingeslikt, en daardoor zijn er veel meer eenlettergrepige woorden. En dus krijg je veel meer regels die op zo’n eenlettergrepig woord eindigen: mannelijk rijm.
Een gedicht met alleen maar mannelijk rijm kan in het Engels dus toevallig ontstaan, maar een gedicht met alleen vrouwelijk rijm, daar heeft de dichter waarschijnlijk over nagedacht.
Wat heeft hij er dan mee willen zeggen? Je zou, met Burgersdijk, natuurlijk kunnen zeggen: dit gaat over vrouwelijkheid en dus gebruik je vrouwelijk rijm. Maar als volledige verklaring is dat een beetje mager. De lezer moet bewust opmerken dat alle regels in dit sonnet vrouwelijk rijmen en dat dit woord vrouwelijk ook nog een andere betekenis heeft. Je wil eigenlijk dat de lezer ook nog iets voelt bij die keuze, ook als hij (of zij!) niet meer precies weet wat vrouwelijk rijm ook weer was.
Ook dat begrijpt Burgersdijk nog wel – hij was een van de ondergewaardeerde pijlers van de Nederlandse taal, waarom wordt het belang van oorspronkelijkheid toch altijd zo overtrokken? – als hij zegt dat het vrouwelijk rijm slepend is. Net als de vrouwtjes, schijnt hij te denken, maar mij lijkt dat er ook maar met de haren bijgesleept en in ieder geval wordt op deze vrouwelijke kwaliteit in het gedicht niet gewezen.
Aan de andere kant: er zit wel wat in dat slepende. In een regel met vrouwelijk rijm is er altijd een extra lettergreep over. Het ritme van dit gedicht is:
TaDAM taDAM taDAM taDAM taDAM ta
TaDAM taDAM taDAM taDAM taDAM ta
In de overgang tussen twee regels wordt dus telkens even de regelmatige overgang van ta naar DAM onderbroken, want er staan twee ta’s op rij. Dat sleept, maar je kunt ook zeggen: je voelt telkens iets overbodigs. Het overbodige waar de dichter over schrijft: “By adding one thing to my purpose nothing” (‘U iets te veel, mij nutt’loos, schonk’), wat meestal wordt geacht te slaan op het lichaamsdeeltje dat de man wel heeft en de vrouw niet, al zijn er ook kuisere én tegelijk misogynere commentatoren die denken dat het over de ziel gaat.
Hoe dan ook is het maar een onhandig extra ding, dat die prachtige liefde net iets laat voortstrompelen. Net als het sonnet.
Het grappige is natuurlijk dat hiermee het ‘vrouwelijke’ rijm eigenlijk ‘mannelijk’ is (het heeft immers een extra aanhangsel). De twee geslachten lopen door elkaar heen. Ik denk niet dat Burgersdijk het zich in zijn tijd kon veroorloven om daarop te wijzen, maar het zou me niet verbazen als hij het wel had gevoeld.
Erik de Smedt zegt
Mannelijk rijm wordt ook ‘staand rijm’ genoemd – leerlingen vonden dat grappig en mnemotechnisch handig.
janien zegt
Inderdaad. Herken ik helemaal.
Wouter Steenbeek zegt
Komen de termen ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ rijm niet gewoon uit het Frans? In Franse poëzie spreek je keurig alle e’tjes aan het eind uit (om de doodeenvoudige reden dat dat ooit in de gewone spreektaal ook zo was); woorden die zo’n -e hebben zijn vaak vrouwelijk. Die vergelijking lijkt me een stuk waarschijnlijk dan zo’n modieuze beschuldiging van impliciet seksisme.
De Nederlanden heeft zowat hun hele beschaving aan Frankrijk ontleend, en dat geldt zeker voor de dichtkunst. We hebben dat helemaal in het begin gezien, toen het metrum in de sonnetten om te janken was; in het Frans zijn de klemtonen nou eenmaal minder geprononceerd dan in de Germaanse talen en dichters hadden nooit geleerd daar rekening mee te houden. Bovendien is het rijm als consequent gebruikt dichtmiddel ook in Frankrijk ontstaan, voor zover het althans de westerse dichtkunst betreft. Wanneer het verschil ‘precies belangrijk werd’ weet ik ook niet. Wel weet ik dat in de toneelstukken van Vondel steeds heel getrouw wordt gewisseld tussen twee regels mannelijk en twee regels vrouwelijk. Met andere woorden: grote dichters letten daar rond 1600 al op.
Wouter Steenbeek zegt
vergelijking > verklaring
Erik de Smedt zegt
De benaming ‘vrouwelijk’ hangt samen met de doffe uitgang -e in Franse vr. adjectieven, die je (behalve in Zuid-Frankrijk) nu niet meer hoort (vandaar ‘e caduc’), maar wel ziet bij het lezen (vgl. vr. ‘bonne’ met m. ‘bon’). Daarna veralgemeend tot alle woorden die eindigden op doffe -e, eventueel gevolgd door -s of -nt (bv. mange, manges, mangent).
Franse dichters pleitten al in de 15e-16e eeuw voor de afwisseling van mannelijk en vrouwelijk rijm. Het zou inderdaad interessant zijn te horen hoe Nederlandse dichters en poëtica’s daarmee zijn omgesprongen. Historische letterkundigen, maintenant à vous!
janien zegt
In de Franse les in het middelbaar moesten we nog veel gedichten uit het hoofd voor de klas declameren. Van onze lerares Mme Delvaux leerden we de vrouwelijke rijmen uit te spreken, die doffe e’s die je dus in dagelijks taalgebruik niet prononceert: Comm-e de longs échos qui de loin se confondent / vast-e comm-e la nuit … En zeg: klinkt mooi toch, die poëtische taal zoals we ze op school ooit leerden uitspreken. Onvergetelijk dus. 🙂
Marc van Oostendorp zegt
Voor de volledigheid: de e’s die je moe(s)t uitspreken zijn juist niet die aan het einde, want die tellen immers niet, maar die middenin de regel; want die tellen wel.
janien zegt
Yes! Merci bien, monsieur le professeur!