Door Ton van der Wouden
Waarschuwing: wie niet gediend is van schuttingtaal, moet nu ophouden met lezen. Een andere versie van dit stukje is in 2009 verschenen in een obscure publicatie (oplage 1)
Laatst fietste ik in de buurt van het Leidse station de Vink . Ik haalde een jong stel in van het type Sjonnie en Anita. Kennelijk deed ik iets niet goed in de opinie van Anita, die bij de jongen achterop zat; ze verwoordde haar emotie van afkeuring met het scheldwoord kankerlul. Ik schrok me rot, om de grofheid van het woord, en omdat ik me van geen kwaad bewust was. Maar bij haar was de druk van de ketel, en de taal, gebruikt als wapen, had doel getroffen. De taalhandeling was wat Anita betreft dus in twee opzichten geslaagd.
Later dacht ik nog eens na over dat woord kankerlul. Op het eerste gezicht leek de opbouw me niet opzienbarend: in het Nederlands kun je emotioneel geladen depreciërende endocentrische samenstellingen maken met als linkerlid taboewoorden, zoals namen van ernstige ziektes: kankerlul zou dan vergelijkbaar zijn met teringweer en tyfusherrie. Met kankerlul had Anita me dan meegedeeld dat ze me een lul vond, en dan niet gewoon een lul, maar echt een heel erg foute lul.
Maar misschien is er ook wel een andere analyse mogelijk. Bij eerder onderzoek naar woorden als teringweer en tyfusherrie had ik natuurlijk ook het WNT geraadpleegd, en daar had ik bij rot III gevonden dat dat woord in woorden als rotweer en rotherrie (oorspronkelijk) niet gewoon, zoals je misschien zou denken, naar bederf verwijst, maar (alweer) naar een ziekte, meer speciaal naar een familie van akelige kwalen zoals geslachtziekten en schurft. En bovendien viel uit de omschrijving van rotzak (“Gemeen scheldwoord voor iemand die is aangetast of aangestoken door een venerische ziekte (of andere vuile huidziekte)”) af te leiden dat dat woord moet worden opgevat als een exocentrische samenstelling, vergelijkbaar met roodhuid. Een rotzak zou (oorspronkelijk) dan ook zo veel betekenen als iemand met een scrotum dat aangetast was door een geslachtsziekte of schurft. Naar analogie met deze omschrijving zou Anita dus ook bedoeld kunnen hebben dat ze me beschouwde als iemand met kanker aan zijn lul.
Ik heb Anita niet gevraagd welke van de twee hierboven betekenissen van kankerlul ze bedoeld heeft. De naslagwerken helpen me ook niet verder: de meeste die ik geraadpleegd heb, noemen het woord niet eens, en in Luilebol wordt het alleen maar opgesomd, in één adem met woorden als kankerlijer, dat zeker anders gevormd is, en kankerhoer. Voor mijn dochter van dertien is kankerlul parallel aan kankerhoer, maar misschien dat morfologen daar anders over denken.
Hans Heestermans, Luilebol! Het Nederlands scheldwoordenboek, Amsterdam, Th. Rap 1989.
Matthias de Vries, Lammert te Winkel [e.a.], Woordenboek der Nederlandsche taal, Leiden [etc.], Martinus Nijhoff [etc.], 1882-1998.
Ton van der Wouden. Rotwoordvorming. TABU 37, 2008, 39-46.
Het boek ‘Vloeken’ van PGJ van Sterkenburg heeft ‘kankerlul’ niet, maar wel ‘lulkanker’ als lemma, zoals in ‘krijg de lulkanker’. Betekenis: ‘Ik ben woedend op je.’ Mogelijk is het oorspronkelijk een omwisseling.
De omwisseling zoals hierboven geopperd, en ook jouw optie van ‘kanker aan je lul’ lijken me allebei te vergezocht. Voor mij is kanker- simpelweg een versterkend prefix dat je overal voor kan plakken: voor andere scheldwoorden (lul, hoer, sukkel), maar ook voor alledaagsere woorden (proefwerk, weer, fiets). In de tweede categorie laat je je ongenoegen over iets merken. Precies zoals je zegt, is het gebruik exact als met tyfus- en tering-, en met klote- wat dat betreft e.v.a.
Jahaa, maar nu deze! (Ten overvloede: schuttingtaal.)
Lijkt me hetzelde l. een p. (geen schuttingtaal), alleen grappiger want antoniem.