Door Jan Stroop
Over woordinruil en lexicale leemtes
Op 26 oktober publiceerde Marc van Oostendorp een blog waarin hij ’t verschil beschreef tussen veranderingen van een klank die in alle betrokken woorden tegelijkertijd en in dezelfde mate gebeuren en klankveranderingen die zich woord voor woord voltrekken.
Het eerste type verandering illustreert hij met de verlaging van ij naar aai, die van ’t Poldernederlands dus. Van klankveranderingen die woord voor woord verlopen, geeft ie als voorbeeld ’t Engels waar soms weleens een slot-d of –t wegvalt, maar niet altijd. Wel bijvoorbeeld in ice cream (van iced cream), maar (nog) niet in mashed potatoes.
Van veranderingen die woord voor woord gaan zijn ook een andersoortige voorbeelden te geven dan deze incidentele assimilaties. Die voorbeelden betreffen bijvoorbeeld de klankverandering in ’t stadium dat voorafging aan de verlaging ei/ij > aai.
Aan de verandering van ei/ij in aai is in de 15e en 16e eeuw een verandering voorafgegaan die vergelijkbaar is met de recente verlaging. Toen veranderde de [i:] door verlaging van de mondstand gevolgd door een diftongering: de eenklank [i:] werd zo een tweeklank ei [εi]. Bliven, tiid, enzovoorts, werden blijven [blεiven], tijd [tεid], enzovoorts. De spelling ij is een voortzetting van de oude schrijfwijze, want ’t letterteken ij bestaat eigenlijk uit twee i’s, waarvan de laatste alleen een krul gekregen heeft. Onze uitspraak van bijzonder is een restant van die oude situatie.
Hetzelfde proces van verlaging annex diftongering voltrok zich ook aan de uu [y] die ui [œy] werd. Huus, muus en bruun werden huis, muis en bruin.
Maar anders dan bij de recente verandering van ei/ij in aai is de diftongering van ii en uu grotendeels woord voor woord verlopen. Dat is ondermeer gebleken uit onderzoek van de legendarische dialectoloog G. Kloeke. Zijn beroemde huis-muis-kaart laat zien dat de verandering bij huis, gerekend vanuit de Randstad, geografisch gezien verder gekomen is dan bij muis. Uit dat kaartbeeld trok Kloeke behalve dat deze klankverandering zich woord voor woord verbreid heeft, ook de conclusie dat die verbreiding in de Randstad begonnen is.
Die twee parallelle en synchroon verlopende veranderingen zijn in de 16e eeuw ontstaan in de steden in Amsterdam en Antwerpen of misschien wel Brussel, suggereert Kloeke, en dat onafhankelijk van elkaar. Vanuit die steden hebben de veranderingen zich verbreid over het omringende gebied.
Een woord voor woord verbreiding is dus feitelijk voor de ontvangende gebieden geen klank- maar een woordverandering. Voorbeeld. Je hoort in ’t dominante cultuurcentrum A een woord x met de nieuwe spraakklank en neemt dat over ter vervanging van dat woord met de oude uitspraak. Je kunt ’t als een soort woordinruil zien. Alsof je een oude Volvo V40 inruilt voor een nieuwer model V40.
Wat ’t onderzoek van de diftongering van de ie [i:] betreft, heb ik zelf een steentje bijgedragen. Voor mijn onderzoek heb ik gebruik gemaakt van de Reeks Nederlandse Dialectatlassen, die gegevens bevat uit ongeveer 2000 plaatsen in ’t Nederlandse taalgebied, Nederland en Vlaanderen dus. Die gegevens zijn plaats voor plaats verzameld door gespecialiseerde taalkundigen.
Ik heb in dat materiaal gekeken naar de uitspraak van de klinker in tien woorden met een oorspronkelijke [i:], te weten: blij, pijn, rijp, kwijt, tijd, kijken, krijgen, gelijk, vijf en prijzen. De uitspraak van de klinker in die woorden heb ik op een aantal taalkaartjes weergegeven; zie mijn artikel Diffuse diftongering. Voor dit stukje is de kaart relevant die ik hier afdruk, met de uitspraakvariatie in die tien woorden.
De cirkelvormige tekentjes staan voor plaatsen waar alle tien de woorden dezelfde klinker hebben. Maar belangrijker voor m’n verhaal zijn de horizontale streepjes. We vinden ze vooral in Oost Brabant en Belgisch Limburg, op de Veluwe en tussen West- en Oost-Vlaanderen. In die plaatsen hebben de tien onderzochte woorden voor de oude ii niet dezelfde klinker. Bij een of meer woorden in zo’n plaats is de oude monoftong ii [i:] bewaard gebleven, de andere woorden hebben bijvoorbeeld een ei [ei] of een verder verlaagde diftong.
Omdat er over ’t geheel weinig systeem blijkt te zitten welke woorden wel en niet de diftong hebben, heb ik dat verschijnsel ‘Diffuse diftongering’ genoemd. Voor een verslag van het onderzoek klik hier.
Het feit dat bepaalde klankveranderingen per woord doorgegeven worden, heeft een interessante consequentie. De overdracht ‘woord voor woord’ kan alleen plaats vinden als beide kanten, de gevende en de nemende, hetzelfde woord kennen. Is ’t onbekend in ’t nemende gebied dan betekent de verschijning daar van woord x gewoon woordontlening. Dat is de gang van zaken bij alle woordontlening, regionaal, nationaal en internationaal. Ook bij de vorm van ontlening die ik woordinruil genoemd heb, is dat ’t geval.
Maar is ’t woord niet bekend in ’t gevende gebied, maar wel in ’t nemende, dan kan er iets vreemds gebeuren of juist niet gebeuren. Dat ontdekte ik in mijn geboortestreek, West-Brabant. Het dialect daar heeft gewoon meegedaan met de diftongering die zich vanuit Antwerpen verbreid heeft. Dus wij zeggen tijd, wijd, wijf, kijken enzovoorts en die woorden klinken daar ook bijna precies zoals in ’t ABN. ’t Zijn allemaal woorden die vóór de diftongering inzette, eind 15e eeuw, met een lange ii uitgesproken werden.
Nu zijn er een paar woorden in ’t West-Brabants, die in de middeleeuwen die lange ii ook hadden, maar die ’m behouden hebben, terwijl je zou verwachten dat ze net als de andere woorden een diftong zouden krijgen. Ik ken er drie: spieker, kwielen en mieter. Wat is hier aan de hand? ’t Zou kunnen dat die woorden om een of andere reden, bijvoorbeeld omdat ze maar heel weinig gebruikt worden, niet meegedaan hebben met de diftongering. Die diftongering verliep immers diffuus.
Maar er is een feit dat een andere verklaring biedt en, wat mij betreft, zich zelfs opdringt. De woorden spieker, kwielen en mieter (houtworm) komen in Antwerpen en ’t gebied rond Antwerpen niet voor. Ze vormen leemtes in ’t Antwerpse lexicon. Voor deze drie begrippen heeft ’t Antwerps respectievelijk de woorden nagel, zeveren en memel.
Hoe dat er geografisch uitziet, toont dit kaartje van ‘spijker’ in West-Brabant.
In de meeste plaatsen heeft spijker hier een diftongische uitspraak, variërend van speiker tot spaiker. Alleen in ’t Markizaat is ’t spieker, is ’t spieker gebleven feitelijk. Antwerpen en ’t gebied ten noorden en oosten van de stad hebben nagel. Antwerpen kon ’t woord speiker dus niet doorgeven, want ’t bestond daar niet. De kaartjes van de twee andere woorden zien er ook zo uit. Antwerpen en wijde omtrek hebben zeveren en memel, ’t Markizaat heeft kwielen en mieter. Maar dat ze in West-Brabant spieker blijven zeggen komt dus omdat die van Antwerpen dat woord niet kennen
Die afwezigheid in ’t Markizaat van de diftongering bij deze woorden is des te opmerkelijker omdat dat gebied altijd sterk onder invloed van ’t Antwerpse gestaan heeft. In ’t bijzonder de stad Bergen op Zoom heeft eeuwenlang nauwe betrekkingen met Antwerpen onderhouden.
Nu kun je je wel afvragen waar de andere plaatsen in Noord-Brabant die diftong in spijker dan vandaan hebben. Ik zie twee mogelijke verklaringen. De eerste is: gevolg van Hollandse expansie. De tweede is: klankvervanging. Er zijn in die gebieden talloze gevallen geweest van woordinruil: bliiven > bleiven, wiif > weif; piin > pein, enzovoorts. Niet ondenkbaar en ook al bewezen is dat dialectsprekers dan naar ’t voorbeeld van de wel gediftongeerde woorden de oude spraakklank in andere woorden op eigen houtje vervangen hebben door de nieuwe.
Een andere interessante vraag is nu waarom de eerste verandering, die van ii [i:] naar ei [εi] en, parallel daaraan, die van uu [y] naar ui [œy] lexicaal verliep, woord voor woord dus, als een vorm van woordinruil eigenlijk, maar de tweede, de recente verandering van ei [εi] naar aai [a: i] van ‘t Poldernederlands, fonologisch verloopt, dus in elk woord gelijktijdig optreedt.
Dat verschil zou wel eens te maken kunnen hebben met ’t verschillende karakter van de twee veranderingen. De eerste verandering is complexer dan de tweede. Hij kent verschillende stappen: ie [i:] > i [I] > ee [e:] > ei [εi] en dat houdt niet alleen een verlaging of verwijding in, maar ook een diftongering. Zo’n ingrijpende klankverandering ontstaat in een cultuurcentrum met sociale diversiteit.
De verandering van ei in aai is vergeleken daarmee maar een kleine verandering: de mondstand wordt alleen iets wijder. Zelfs bij ABN-sprekende nieuwslezers uit de periode 1935-1993 is vaak een lichte verlaging aanwezig, bleek uit onderzoek van Hans van de Velde. Dat dat afglijden naar de aai-uitspraak pas op ’t eind van de 20e eeuw in ’t ABN doorzette is dus opmerkelijker dan dat ’t gebeurde.
Is die -ie- in “spieker” enz. lang, zoals [i:]? Of is er ook een verkorting opgetreden? In dat geval zou die verkorting ook ouder kunnen zijn dan de diftongering, die zich alleen bij lange klanken voordeed. De diftongering zelf blijft dan wel klankwettig, alleen moet de verkorting in deze woorden alsnog verklaard worden
De ie in ‘spieker’ enz. is kort. Hij is dat ook in Zeeland bij deze woorden en daar ook bij alle andere woorden met oorspronkelijk lange [i:]. De klinker is dus inderdaad verkort, maar naar mijn idee, na de periode van de diftongering. De lange [i:] is, als hij niet diftongeerde, nergens ‘lang’ gebleven, voorzover ik weet .
Op Texel is ‘ie dat, maar alleen voor stemhebbende medeklinkers (zie mijn eigen artikel daarover: https://www.academia.edu/25828364/Lange_en_korte_ij_in_het_Tessels_De_realisatie_van_Oudgermaans_%C4%AB_in_het_dialect_van_Texel). Ook in verwante dialecten zijn er lange ie’s uit ij. Al kun je je daarbij wel afvragen of er niet een latere verlenging van een eerder kort geworden [i:] heeft plaatsgevonden, daar zijn ook wel argumenten voor te geven namelijk. Voor Wieringen geeft Daan evenwel regelmatig [i:] voor “ij” en [i] voor de tegenhangers van “ie” (dit haal ik ook aan in het gelinkte artikel).
Dat de verkorting ook Zeeuws is vind ik in elk geval een interessant gegeven. Je kunt dan, als alternatieve verklaring, ook ontlening uit het Zeeuws veronderstellen. “Nagel” was dan eerst wijder verbreid, maar ambigu, en werd zo gemakkelijk vervangen door een leenwoord. Als “mieter” ook Zeeuws is zou dat ontlening in ‘n nog mooier verband zetten, omdat beide woorden tot de vaktaal van de houtbewerker/timmerman behoren.
Zeer interessant stuk! Mooi hoe die leemte een rol heeft gespeeld in de lexicale diffusie van de diftong.
Ik vroeg me alleen het volgende af: op het eind vertelt u dat de stappen in de diftongering van [i:] als volgt zijn geweest: ie [i:] > i [ɪ:] > ee [e:] > ei [εi]. Maar zou de klinker dan niet op een bepaald punt zijn samengevallen met de ‘zachtlange’ [e:]? Is het niet waarschijnlijker dat de ontwikkeling in het Nederlands hetzelfde is gegaan als in het Engels? [i:] > [ii] > [ɪi] > [ei] > [ɛi], dus eerst breking en vervolgens een continue verlaging van het eerste element? Ook gezien het feit dat de ontwikkeling in sommige Limburgse dialecten alleen op het woordeinde heeft plaatsgevonden en is gestopt in de fase na de breking, [ɪi]: “geej” tegenover “bliiven”.
De stappenreeks die ik aanneem is deels een veronderstelling. Uw voorstel komt me beslist waarschijnlijker voor.
Op zichzelf een interessant artikel, maar ik word afgeleid door de spelling ‘t, geeft ie, m’n. Daarentegen begint een van de alinea’s toch met Het (feit). Slordig foutje?
Het komt op mij over als een taalkundige slobbertrui: ik hoef er niet netjes uit te zien, want ze weten toch wel dat ik goed Nederlands schrijf. (Ik denk hierbij aan de slobbertrui van Hans Spekman, die zich bewust – denk ik – niet netjes kleedt.)
Multatuli is m’n voorbeeld
Multatuli leefde anderhalve eeuw geleden. We gebruiken toch ook niet meer de spelling van die tijd met aa ee oo en sch?
De officiële woordenlijst hoeft van mij ook niet, want dat leidt tot een soort spellingsloterij. Ik schrijf trouwens ook wel eens spreektaal, maar dan in zeer informeel bedoelde e-mails.
En verder heb ik het niet zo op idolen, beetje eng!