Door Michiel de Vaan
kiezel zn. ‘grind; kiezelsteentje’
Vroegmiddelnederlands kesel, mv. kesele ‘kiezelsteen’, keselkin ‘kiezelsteentje’, keselstene ‘kiezelstenen’ (1287; WVla.), keyselen ‘kiezels’ (1420, Vlaanderen). Met –ing-: kieselinghe steyne ‘kiezelstenen’ (ca. 1470, ZO-Nl.), kieselinghe (1475, ZO-Nl.), keselincktonnen ‘tonnen voor het bergen van kiezelstenen’ (Zutphen, 1457).
Nieuwnl. kesel (1583), kiesel (1612); keselsteen (1588), kijselsteen (1567, Junius), kieselsteen (1599), keizelsteen (1617), kaizelsteen (1646, Vondel), kaayzelsteen (1635, Hooft, Tacitus), kijsel-straet (1661, Maertsz); keselijngh (1565), keseling (1573), kieselingh-steen (1591), keizeling (1641), kijseling (1644) ‘kiezelsteen’; bekyzeld ‘met kiezels bedekt’ (1765–1768, Hervey).
In dialecten o.a. West-Vlaams keizel, kezel, Noord-Hollands keizel, koizel, Midden-Limburgs keezel (met de klinker van kiezen), Zuid-Limburgs kiezel (met de klinker van hemel, zegel).
De ie in kiezel is in de 19e eeuw in de standaardtaal gekomen vanuit zuidoostelijke dialecten (daar al in de 15e eeuw geattesteerd in kieseling), waarschijnlijk omdat in Limburg de meeste grind gewonnen werd en wordt. Dat de Hoogduitse standaardterm Kiesel is kan daarbij hebben geholpen. Aan de andere kant zetten de West-Vlaamse varianten met ei, en de Hollandse met ei en aay, oi, hypercorrect ook gespeld als ij, de tweeklank WGm. *ai voort. Daarvoor is wel een aparte variant WGm. *kaisila- gereconstrueerd, maar gezien de regionale beperking en de afwezigheid van dienovereenkomstige varianten in het Duitstalige gebied lijkt dat een boude aanname. Eerder is hier de klinker van het woord kei ingevoerd, wat bij ‘kiezel’ voor de hand ligt.
Verwante vormen: Oudhoogduits kisil m., Mhd. kisel, Mohd. Kiesel ‘kiezelsteen’, Oudengels cisel m., Middelengels chēsel uit PGm. *kisila- m. ‘grind’. Verkleinwoord bij PGm. *kisa-, dat in Middelnederduits kis ‘gesteente’, Mhd. kis m.n. ‘grind, (ijzer)erts’, Nhd. Kies m. ‘grind’, en Oudengels cis- (in plaatsnamen) zit. Daarnaast de WGm. afleiding *kisilinga- ‘kiezelsteentje’, Ohd. kisiling m. ‘kiezelsteen’, Mhd. kis(e)linc, Mnd. kēse(r)linc, die in alle Laag- en Hoogduitse dialecten en in het Nederlands voorbestaat.
Germaans *kis- zou op een Indo-Europese wortel *gis- kunnen teruggaan. Een groep verwante woorden bevindt zich mogelijk in de Baltische talen, Oudpruisisch sixdo ‘zand’, Lit. žìzdras, dial. žigždras ‘grind’, žiezdrà, žiegždrà, met PIE *ǵis-. Maar een Indo-Europees aanknopingspunt buiten deze talen ontbreekt. Kroonen (2013: 289) noemt nog woorden voor ‘grind, fijn zand’ uit de Oeralische talen die een vergelijkbare klankstructuur k/g-i-š/ž– hebben, en die, indien verwant, op niet-Indo-Europese herkomst van het woord kunnen wijzen.
Jan Stroop zegt
In West-Brabant heet zo’n steentje een kietelkei. Trouwens ook in Oost-Brabant. In de Zaanstreek bestaat kietelsteen. De Amsterdammer Heije gebruikt kittelsteen in een van zijn Kinderliederen. Is er enig (etymologisch) verband met dat kiezel?
Michiel de Vaan zegt
Ja, de verklaring die Piet Moerland hieronder geeft staat ook in het Rheinisches Wörterbuch. Een andere verklaring ken ik in elk geval niet.
Piet Moerland zegt
De kietelsteen ken ik uit mijn jeugd (Stavenisse (Zld). Een gladde kiezelsteen. Er werd verondersteld dat, wanneer je daarmee over iemands rug wreef dat hij/zij dan gekieteld werd en dus moest lachen. Wanneer dat niet gebeurde was het geen echte.