Door Marc van Oostendorp
Terwijl jullie in je huisje in Center Parksbezig waren nog snel wat A-artikelen te schrijven om op je CV te kunnen zetten, publiceerde Yves T’Sjoen een hartekreet in Knack, waarin hij zich erover beklaagde dat hij bij zijn collega-letterkundigen steeds meer ambitie ziet, en steeds minder nieuwsgierigheid; steeds meer belangstelling in ‘randfenomenen van de literatuur’ waarmee je makkelijk bij het hogere management kunt scoren, en steeds minder ‘brede focus, belezenheid en vooral verwondering’.
T’Sjoen organiseerde bijvoorbeeld onlangs een lezing door een bekende schrijver én neurowetenschapper, Jan Lauwereyns. Daar kwamen slechts drie mensen op af. Voor de anderen was het ‘niet relevant voor het onderzoek’. Dat voorbeeld komt uit Gent, maar het is niet moeilijk om deze aan te vullen met voorbeelden van andere Vlaamse en Nederlandse onderzoeksinstellingen, en niet alleen op het gebied van de letterkunde.
Ik herinner me dat ik een aantal jaar geleden op een zomerschool van de Landelijke Onderzoeksschool Taalkunde een cursus gaf. De zomerschool was gevestigd in een klooster buiten de stad – een prachtige gelegenheid om je te concentreren op cursussen, om te discussiëren, om nieuwe dingen te leren. Ik probeerde na mijn eigen cursus ook naar zoveel mogelijk andere cursussen te gaan. Tot mijn verbazing en verdriet waren er promovendi die ongeveer de hele dag op het gras stonden te frisbeeën omdat de andere cursussen ‘voor hun onderzoek niet relevant’ was.
Inzicht en waarheid
Het mooie van een talenopleiding is in theorie dat het all round intellectuelen oplevert, met nieuwsgierigheid naar álles, en de mogelijheid om dat alles ook vanuit verschillende invalshoeken te bezien. Zulke retoriek wordt ook wel gebruikt, als het nodig is. Maar in de praktijk komen er steeds meer specialisten. In de praktijk zie je ook dat zulke specialisten, die zich nauwelijks met de buitenwereld bemoeien, inderdaad het snelst carrière maken.
In mijn ogen is het nog niet eens pure carrièrezucht die eronder ligt, maar iets ergers: angst. De angst om buiten gebaande paden te treden. De angst om écht iets te bedenken of te ontdekken, ook als dat niet in de vorm van een artikel voor een A-tijdschrift past. De angst om dingen te doen die de directeur van de onderzoeksschool mishagen. De angst om niet op een meetbare, objectieve manier uit te blinken, maar je eigen pad te trekken naar het inzicht en de waarheid.
De angst voor grote woorden als inzicht en waarheid.
Mond open durven doen
Ongeveer tegelijkertijd met T’Sjoens artikel las ik een oproep van de vooraanstaande Britse econoom Robert Skidelsky aan zijn vakgenoten. De economie is er als wetenschap nog steeds nog erger aan toe dan wij, met het blinde geloof van veel economen dat de enige weg die is van hun beperkte wiskundige modellen, dat alles wat daarvan afleidt wazig gelul is van losers die te dom zijn om aan hun h-index te werken. Die niet eens in de gaten hebben dat hun vak eraan ten onder gaat. Dat het geloof in ‘de weg’ leidt naar niets.
De economen zijn er misschien intellectueel gezien nog erger aan toe, maar de neerlandici hebben de verbreding meer nodig. Of beter gezegd: de samenleving heeft meer neerlandici nodig die breed geïnteresseerd zijn, zich willen mengen in maatschappelijke debatten en verder willen kijken dan hun volgende projectaanvraag.
We leven in verwarrende tijden, we leven in tijden die almaar verwarrender dreigen te worden; tijden waarin misschien wat minder behoefte is naar experts op het gebied van verdubbelde lidwoorden of de persoonlijkheidscultus van een jonggestorven 18e-eeuwse jongedame en haar dagboek, en meer naar mensen die van die dingen weten en in het maatschappelijk debat hun mond open durven doen.
We leven in tijden waarin inzichten van de geesteswetenschappen belangrijker zijn dan ooit: om de context te kunnen blijven zien, om de mens te begrijpen die er achter alle onbegrijpelijke daden schuilt, om een tegenwicht te blijven bieden van beschaving. En tegelijkertijd staan de geesteswetenschappen wereldwijd onder druk – en daarmee ook de klassieke universiteit.
Meer lezingen
Het is wel begrijpelijk dat verwarrende tijden mensen tot grotere braafheid brengen, maar het is ook dodelijk. Ook voor ons vak, want een snuggere student begrijpt ook wel dat hij voor braafheid uiteindelijk beter bij de economie terecht kan. Het is ook dodelijk voor een samenleving waarin humanistische idealen sowieso onder druk staan, waarin steeds meer de spot wordt gedreven met empathie, waarin de gedachte dat je omhoog moet streven steeds meer wordt onderdrukt door de gedachte dat je alles eruit moet gooien.
Het is moeilijk om er iets aan te doen, maar je kunt beginnen met kleine daden. Ik heb daarom een goed voornemen voor 2017: ik ga naar meer lezingen.
Bas Jongenelen zegt
Het puntensysteem om carrière te maken moet anders en er moet meer sport in de opleiding van jonge onderzoekers. Blijkbaar hebben de jonge promovendi behoefte aan lichaamsbeweging.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, dat 40 uur frisbeeën gelijk staat aan 1 A-publicatie. Dan gaat er misschien af en toe iemand ter ontspanning naar een lezing.
Marten zegt
Hoewel ik je voornemen heel goed vind, vind ik dat promovendi er maar bekaaid vanaf komen in je stuk. Als kakelverse promovendus voel ik me dus meteen geroepen me te mengen in dit maatschappelijk debat. Na twee maanden ga ik namelijk ook al niet meer naar iedere lezing. De reden is dat er gewoon ontzettend weinig tijd is om onderzoek te doen. Naast een half fte lesgeven moet je nu namelijk ook nog een half fte studiepunten halen. Dat scheelt dus een jaar. Heel goed allemaal, maar de eisen voor onderzoek zijn niet omlaag gegaan. Zo’n lezing schiet er dan al snel bij in.
Dat gezegd hebbende vind ik het gebruiken van “voor mijn onderzoek niet relevant” om niet naar een lezing te gaan onzinnig. Maar ook ik ga soms liever frisbeeën dan naar een lezing. Even iets anders kan ervoor zorgen dat de tijd die ik aan andere dingen besteed kwalitatief beter is.
Ten slotte: de angst die je benoemt herken ik zeker niet. Het is de angst voor je baan die mensen begrenst. Want als je ziet hoeveel mensen er op tijdelijke contracten leven, dan begrijp ik het best dat je liever iets doet wat je directeur behaagt. Wat jij schetst is absoluut wenselijk, maar in dit academisch klimaat kan ik niets dan begrip opbrengen voor mensen die binnen de gebaande paden blijven.
Lucas Seuren zegt
Bij het frisbeeën gaat het niet om een lezinkje, maar een cursus van vijf keer twee uur. Die LOT-cursussen zijn een ideale gelegenheid om je horizon te verbreden. Ze zijn vrijwel nooit relevant voor mijn onderzoek, maar ik heb met plezier er een aantal gevolgd. Ik snap niet dat mensen dergelijke kansen laten liggen.
Ik ben nu bijna drie jaar bezig met mijn promotie en het tijdsexcuus heb ik ook nooit begrepen. Natuurlijk zijn er perioden dat je krap in tijd zit, en opstarten kost altijd wat meer energie, maar over het algemeen is een promotie (ook incl onderwijs, dat heb ik genoeg gedaan) prima te doen in een normale werkweek. En dan is er zeker nog genoeg tijd over om je horizon te verbreden.
Pas sinds ik aan UCLA werk merk ik pas echt wat tijdsdruk is; een week om drie vakken af te ronden, i.e. drie papers te schrijven (18k woorden). Maar dan nog maak/heb ik tijd voor wat verbreding en een sociaal leven. Plannen en discipline doen wonderen. Promoveren is een luxe, geen plicht.
Marc van Oostendorp zegt
Je (Marten) verwoordt hiermee inderdaad precies de houding waartegen ik bezwaar heb. Je schuift een en ander nu of op ‘het systeem’ dat kennelijk nu eenmaal zo is als het is, en waarbinnen je als promovendus een baan hebt die je wilt behouden, zodat je doet wat je directeur behaagt.
Wat ik daar tegenover wil stellen is een houding van onafhankelijkheid, van pogen de wereld echt te begrijpen zoals ze is, van weerstand tegen directeuren die slechte eisen stellen, van je leven niet vergooien aan banen, maar aan kritisch denken en je niet zonder meer aanpassen aan het systeem. Daar heeft de maatschappij volgens mij veel meer behoefte aan, ook als ze er niet om vraagt.
Ik vind eigenlijk dat een dergelijke houding van iedere academicus gevraagd moet worden, maar traditioneel behoort hij om allerlei redenen toe aan studenten (waartoe ik promovendi ook reken). Daar komt trouwens bij dat je áls je na je promotie een academische carrière ambieert, het vrijwel ondenkbaar is dat je dan bijvoorbeeld alleen over je eigen onderzoek zal doceren. Er is dus een noodzaak om je iets breder te ontwikkelen, dat komt zelfs die loopbaan uiteindelijk ten goede.
En verder alles wat Lucas zegt. Ga vooral een tijdje aan een goede Amerikaanse graduate school zitten en zie hoeveel tijd er in een dag zit, en wat ware hartstocht voor de studie vermag.
zoi1 zegt
Naar meer lezingen gaan lijkt me een prachtig voornemen. ik hoop alleen niet dat we dan in een cirkelredenering terechtkomen: als er slechts enkele mensen zich aanmelden voor een lezing, worden er dan nog wel lezingen georganiseerd op den duur?
Peter Altena zegt
Het is niet gemakkelijk om het met het pleidooi oneens te zijn. Het pleidooi is naar mijn idee wel eenzijdig gericht op promovendi geesteswetenschappen, en dat zijn er niet zo heel veel meer. Het lijkt een koud kunstje om wat er nog aan geesteswetenschappelijke actie is bij te houden.
Intussen stel ik met enige bezorgdheid vast dat al die neerlandici, historici enz enz die ooit studeerden en tot de doelgroep van lezingen behoorden het ‘en masse’ laten afweten, ook niet meer tot de doelgroep lijken te behoren. Alumni, leraren of niet, ze komen slechts bij alumni-bijeenkomsten of bij nascholingsbijeenkomsten.
Misschien is de kloof tussen universiteit en alumni ook te groot. Alumni worden ook meer dan eens door de universiteit als achterlijk volk gezien, dat nodig eens kennis moet maken met het Toponderzoek dat op de universiteit verricht wordt. Vervolgens grenst de toepasbaarheid van dat Toponderzoek of de aansluiting bij de tijdens de eigen academische loopbaan opgedane belangstelling en kennis aan nul.
Af en toe wordt de universiteit even wakker: oh ja, we moeten onze alumni niet vergeten.
Heel veel illusies wil ik me niet maken: toen ik me toelegde op de bestudering van de Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw, ruim dertig jaar geleden, lazen de drie collega’s die dat vak gaven elkaars werk niet eens: ja, dat artikel ging wel heel erg over het begin van de eeuw, nee daar kom ik voorlopig niet aan toe. Als ik me dan vertoonde bij een lezing over de negentiende eeuw vroeg de hoogleraar van dienst wat ik er eigenlijk kwam doen. Daarna me er twintig jaar niet meer vertoond.
Marc van Oostendorp zegt
En voilà: ik geef jou dan ook weer tegelijk. Het probleem van hyperspecialisatie bestaat al lang; zolang ik in het vak rondloop, ken ik fonologen die vijwel niets over syntaxis weten en vice versa, of die alleen met grote distantie en ironie over het aanpalende gebied kunnen praten.
Ik kan door de vreemde loop van mijn eigen carrière (in Tilburg gestudeerd in een tijd dat die opleiding zo nieuw was dat er nauwelijks alumni waren, daarna zelf de wetenschap ingegaan, en wel bij een onderzoeksinstituut zodat er nooit ‘eigen’ alumni waren) niet goed beoordelen of het vroeger beter was met betrekking tot die alumni, maar ik heb de indruk dat men nu in ieder geval wat probeert. De afgelopen jaren bij ik in ieder geval in Nijmegen, in Groningen en bij de VU geweest om te praten over mijn Toponderzoek.
Dat waren misschien momenten dat ‘de universiteit’ even wakker werd, maaar hopelijk raakt ze gaandeweg dan steeds meer uit haar sluimer. Overigens kan ik in dit hoekje achteraf nu aankondigen dat Neerlandistiek deze maand met een nieuw initiatief komt in deze richting.
Peter Altena zegt
Merci! dan nog even nog een opgetogen bericht van lang geleden. Dertig jaar geleden, ik was drie jaar afgestudeerd, nam ik deel aan een werkcollege van het Instituut voor Intell. Betrekkingen in Nijmegen, over het tijdschrift Journal Littéraire. Deelnemers waren kandidaten (nu: masterstudenten), promovendi en afgestudeerden, doel was om dat tijdschrift van diverse zijden te belichten, op diverse manieren te doorgronden. Het college stond onder leiding van Hans Bots, gesecondeerd door Jan de Vet, en had als geheim doel om afgestudeerden warm te maken voor een buitenpromotie. Dat geheime doel werd niet gehaald, maar wat wel een effect was: afgestudeerden en kandidaten leerden van elkaar, beide groepen leerden weer om een tekst te schrijven, te verdedigen, het resultaat een tijdschriftaflevering met prettige bijdragen. Waarom maakt de uni geen gebruik van de drift van alumni? Een werkgroep over Jac. Van Looy, I’m in. Over Multatuli, ja gaarne. Ik begrijp ook wel dat de uni geen behoefte heeft aan een grijze golf van betweters, met een verouderd kompas (een zelfportret), maar selecteer desnoods. De totale werkkracht van de universiteit zal enorm toenemen.