Door Marc van Oostendorp
Ziet em duun had ik ruim vijftien jaar geleden niet zien aankomen.
Het was nogal een pretentieuze titel die we indertijd op het Meertens Instituut bedachten voor een onderzoeksproject: dialectrenaissance. Maar we constateerden dat er allerlei semiculturele uitingen ineens in het dialect waren: films (Wilde mossels in het Zeeuws), gedichten (Heftan tattat van de naar Enschede teruggekeerde Willem Wilmink), bijbelvertalingen (de Biebel uit het Hebreeuws en Grieks vertaald in het Gronings). En vooral heel veel muziek: van Skik in Drenthe in Rowwen Heze in Limburg.
De term Dialectrenaissance hadden we overigens geleend uit de internationale literatuur, waar soortgelijke verschijnselen werden beschreven in bijvoorbeeld Duitsland en Noord-Italië.
Meezingen
Het viel ook op allerlei manieren te begrijpen, bijvoorbeeld, paradoxalerwijs, uit het verdwijnen van het dialect. Als de streektaal nog overal wordt gesproken, is het als het ware te ordinair om in te gaan zingen, en al helemaal om de bijbel in te vertalen.
Een bewijs voor die stelling kon in Vlaanderen gevonden worden, waar eigenlijk nauwelijks in het dialect gezongen werd, althans niet in de popmuziek. In Vlaanderen leefde het dialect immers veel meer.
En dan moet je nu eens zien. Nadat Filip Kowlier een aantal jaar in het West-Vlaams begon te zingen, is het genre overal – en naar mijn informele indruk vooral in West-Vlaanderen – losgekomen. Zie bijvoorbeeld deze recente lijst met ‘19 liedjes die alleen échte West-Vlamingen kunnen meezingen‘.
Fraaie ballades
Maar nu staat dus sinds kort het nummer Ziet em duun in de Vlaamse hitlijsten, van Van Echtenpoel, uit de Kempen. De clip laat een kruising te zien van Lazy Larry en The Big Lebowski, want ook dat is een kenmerk van de dialectrenaissance: dat het gebruik maakt van Amerikaanse beelden om de lokale eigenheid vorm te geven.
In Nederland is de dialectrenaissance inmiddels juist een beetje over zijn hoogtepunt heen. Mensen als Daniel Lohues en Gé Reinders maken nog wel fraaie ballades in hun streektaal, maar dit soort nummers waar je op kunt dansen zijn er geloof ik niet zo veel meer.
Vreemd
Wat betekent het dat Nederland en Vlaanderen stuivertje hebben gewisseld? Als de theorie van vijftien jaar geleden klopt, niet veel goeds voor het dialect. In Vlaanderen is nu misschien ook de fase aangebroken waarin het dialect niet meer een dagelijkse taal is, maar vooral een vignet dat je opspeldt om te laten zien waar je vandaan komt.
En in veel streken in Nederland is het dialect voor een meerderheid van de jeugd inmiddels mogelijk al zo vreemd dat zelfs die functie niet vervuld meer kan worden.
WebredMiet zegt
Begrijp ik het goed dat volgens jou de recente stroom liedjes in het dialect erop wijst dat we in Vlaanderen nu in een dialectrenaissance zitten? Dat er vroeger veel minder muziek in het dialect werd gemaakt, omdat de dialecten nu eenmaal aanweziger waren? Hm, dat klopt toch niet helemaal. We hebben al heel lang een traditie in muziek in het dialect. Wannes van de Velde (Antwerpen), de Strangers (Antwerpen), Walter De Buck (Gent), Willem Vermandere (West-Vlaams) zijn mensen die in de jaren 60 en 70 furore maakten. En dan zijn er in de loop van de jaren een pak losse hits geweest: Krapoel in Axe (Aarschot, jaren negentig), Biezebaaze (Gent, rond de eeuwwisseling), de Fixkes (Stabroek, een jaar of tien geleden), de ‘Rue des bouchers’ van Johan Verminnen (Brussels, jaren 70), ‘Moa vent toh’ van Will Tura (West-Vlaanderen, jaren 80) enz. Het heeft er dus altijd wel in gezeten, en de stijl was bijna nooit beperkt tot het carnavaleske schlagergenre. Nu, in dat genre zou je nog vèèl meer vinden, maar dat zijn geen radiohits.
Klopt het dat het er nu opvallend veel zijn? Jazeker. Maar dat was dus ook het geval in de jaren 70, toen de kleinkunst in Vlaanderen in het algemeen heel levendig was.
Klopt het dat het dialect erop achteruit gaat in Vlaanderen? Ongetwijfeld wel. Dat merk je aan allerlei zaken. Alleen niet aan die muziek, want die is er altijd al geweest.
Marc van Oostendorp zegt
Die eerdere stroom was desalniettemin geen popmuziek (maar luisterliedjes e.d.) en/of haalde het niet tot de nationale hitlijsten. Ook in Nederland wordt er nog steeds, en soms succesvol in het dialect gezongen (onlangs kwam er weer een Twentse vertaling van Bob Dylan voorbij), maar daarmee is het nog geen dialectrenaissance. Gegeven wat ik verder hierboven zeg, moet je die term sowieso niet al te ernstig nemen. De Nederlandse renaissance blijkt achteraf maar een paar jaar te hebben geduurd. Dat kan in Vlaanderen net zo goed zo zijn.
WebredMiet zegt
Jawel hoor, alle voorbeelden die ik heb opgesomd, hebben de nationale hitlijst gehaald, en ik ben er ontwijfeld nog een heleboel vergeten. Dat de oudere vooral luisterliedjes waren, klopt wel, maar dat ging toen op voor alle Nederlandstalige muziek in Vlaanderen. Raymond van het Groenewoud was de eerste die einde jaren 70 in het Nederlands iets bracht dat je popmuziek kunt noemen, en pas met de Kreuners (jaren 80) is het Nederlands helemaal doorgedrongen tot de popmuziek. Ik ben minder vertrouwd met de muziekcultuur in Nederland dan met die in Vlaanderen, maar ik denk toch dat er flink wat verschillen tussen zitten.
Marcel Plaatsman zegt
De taal in dit clipje is in alle geval heel levend “Vlaams”, met lokale klinkers voor het dialectgevoel, en van die lokale klinkers kun je dan misschien nog veronderstellen dat ze verouderen – niet voor de grammatica, niet voor het gebruikte idioom, niet voor de medeklinkers zelfs. De Tussentaal staat sterk en heeft het allemaal in zich opgenomen. De dialecten staan in zoverre onder druk dat ze door die Tussentaal verdrongen worden, een plaatselijk heemkundige zal ons wellicht kunnen zeggen dat het dorpsdialect in deze clip dan ook niet zuiver is – maar die Tussentaal is in ieder geval wel lokaal (“regiolect”).
De taal in dit filmpje zou je kunnen vergelijken met hedendaags “plat” Haags of Rotterdams, dat op zich nog wel vitaal is als het op klanken aankomt (“accent”), maar in idioom en grammatica aansluit bij de algemene spreektaal in de Randstad, de spreektaal die ook meer en meer als de enige mogelijke standaardtaal in Nederland wordt opgevat. Is dat nu dialectverlies of toch -winst? Je kunt immers ook zeggen: de spreektaal in de Randstad heeft zich aan die dialecten aangepast, 19e eeuwse schrijftaalconventies als “gij” en de drie woordgeslachten zijn er verdwenen. Omgekeerd zie je dat die conventies in de Tussentaal juist nog actueel zijn.
Voor de periferie ligt het natuurlijk anders.
WebredMiet zegt
De Kempen zijn weliswaar een groot gebied, maar het valt wel degelijk onder ‘periferie’. Niet te vergelijken met Antwerps (’t Stad).
Marcel Plaatsman zegt
Met de periferie bedoelde ik in dit geval de periferie van ons taalgebied, met dialecten als West-Vlaams, Limburgs en Nedersaksisch. Brabants en Hollands zijn vanouds het centrum, de afstand tot de standaardtaal dan wel de algemene spreektaal is daar niet zo groot.
Erik Dams zegt
’t Is wel Van Echelpoel, hé. En dat blijft zo tot hij zijn naam verandert: http://www.hln.be/hln/nl/944/Celebrities/article/detail/3041829/2016/12/28/Jef-Van-Echelpoel-zegt-sorry-aan-echte-Van-Echelpoel-en-biedt-aan-zijn-naam-te-veranderen.dhtml
WebredMiet zegt
Het is ook niet voor niets die naam: een heel typische naam uit die streek: http://familienaam.be/Van_Echelpoel. ‘echel’ is een Kempens dialectwoord, en het betekent ‘bloedzuiger’. 🙂
Erik Dams zegt
Inderdaad: https://www.youtube.com/watch?v=9_yYtWRBLCM
WebredMiet zegt
Nog één opmerking, en dat zet ik mijn stokpaardje weer op stal ;). In interviews wordt aan die dialectzangers vaak gevraagd waarom ze in hun dialect zingen, en niet in het Nederlands of het Engels. Het antwoord is altijd hetzelfde: omdat ze zich daar het beste in kunnen uitdrukken, omdat ze zo het beste de nuances kunnen leggen die ze willen. Dat klinkt niet als een poging om te laten zien waar je vandaan komt of om een laatste reddingspoging van dat dialect.
Ik zou overigens graag de teksten en vooral de uitspraak van Tourist LeMC en Wannes van de Velde eens naast elkaar willen leggen. Er zijn verschillen, dat hoor ik zo al. De vraag is of die persoonlijk zijn of echt een evolutie van het Antwerps dialect weergeven.
Jos Van Hecke zegt
Ik vind ‘dialectrenaissance’ een lelijk woord, samengesteld uit een bosje Griekse wortels en een lange Franse pauwenstaart, evenals het uiterst lelijke woord ‘roots’ (dat géén Nederlands is) en het rare woord ‘neerlandici’ [“neerlandisie” / “neerlanditsjie”] met een “neerlandse” kop en een Latijns-Italiaanse staart, om maar te zwijgen over het krom kreoolse ‘factchecken / gefactcheckt’ en ander kleutertaalgeleuter dat op de Vlaamse openbare omroep zonder blikken of blozen uit de publieke mond rolt. In elk geval is het woord ‘dialect’ niet thuis in de streektaal, in geen enkele streektaal. In streek/gewesttaal heeft men het – in prachtig zuiver Nederlands – steevast over ‘plat X’ waarbij X staat voor de streek of het gewest. Het is maar de vraag hoe ver ‘plat’ van ‘neer / neder’ eigenlijk verwijderd is en dus ook ‘Nederlands’ van ‘Platlands’ en ‘Neerlandistiek’ van ‘Platlandistiek’
Een ‘standaardtaal’ heeft alleszins het voordeel dat men elkaar over de streektalen heen éénduidig kan verstaan en dat er een overkoepelende – in zekere zin ‘globaliserende’ – kultuur kan ontstaan en groeien. Ik weet niet wie het ‘standaard Nederlands’ heeft ‘uitgevonden’ en ingevoerd maar het lijkt in elk geval te bestaan, in schrift en in klank, zij het dat ik mij bij dit laatste iets meer vragen stel over de merkbare verschillen tussen “Belgisch Nederlands” en “Hollands Nederlands. Hoe dan ook hebben generaties gedegen taalkundigen en spraakkunst kunstenaars daar een beslissende rol in gespeeld, een rol die zij thans minder en minder ernstig lijken op te nemen. De uitspraak die de nieuwe voorzitter van de Nederlandse Taalunie zich onlangs liet ontvallen (“spelling’ vind ik op zich maar weinig interessant”) moge hiervoor tekenend zijn. In vergelijkbare (standaard)taalinstituten in andere taalgebieden – het Engelse taalgebied op kop – is zo’n uitspraak ondenkbaar en bovendien onduldbaar.
Sinds de invoering van de schoolplicht werd en wordt ‘Standaard Nederlands’ bijna uitsluitend aangeleerd in de ‘school’ die daarin een hoofdrol speelt. De kwaliteit en de kracht van het aangeleerde ‘standaard Nederlands’ valt of staat bijgevolg met de taalkwaliteit van de ‘school’ en de duur van de ‘schooltijd, van laag tot hoog, universiteiten inbegrepen. Dit lijkt me – zeker de dag van heden – een belangrijk aandachtspunt te zijn, belangrijker dan het al dan niet bestaan of standhouden van een ‘dialectrenaissance’
In Zuid-Afrika, een land dat zich officieel ‘meertalig’ noemt, weet men erover mee te praten, onder meer m.b.t. de positie, de evolutie en de sociaal-kulturele funktie van het ‘Afrikaans’ maar ook van andere Afrikaanse talen. Hierbij ter informatie een webschakel naar de tekst van een gelegenheidstoespraak van prof. Wannie Carstens, een beslagen, gedreven en alom geëerd taalkundige, tevens stichter en gewezen voorzitter van ‘die Afrikaanse Taalraad’ : “EK HET ‘N DROOM – AFRIKAANS IN 2033 : http://www.litnet.co.za/taalmuseum-en-erfenisdaglesing-2013-volledige-toespraak/