Door Marc van Oostendorp
Een belangrijk deel van de moeilijkheid van het Nederlands wordt veroorzaakt door kleine woordjes. Zoals om, het onderwerp van een nieuw artikel van de Groningse taalkundige Gosse Bouma. Soms lijkt het niet uit te maken of je dat woord wel of niet gebruikt:
- De Indiërs proberen te investeren in Oeganda.
- De Indiërs proberen om te investeren in Oeganda.
Naar mijn taalgevoel zijn die zinnen allebei even goed, en betekenen ze ook hetzelfde. Het is met andere woorden een voorbeeld van iets waarvan ik eigenlijk niet geloof dat het echt bestaat: ‘vrije variatie’, twee volkomen inwisselbare vormen in één taal. Ik red mezelf eruit door te zeggen dat er vast een subtiel betekenisverschil is tussen de twee vormen. Maar ik kan er de vinger niet echt op leggen wat dit dan is.
Er zijn ook voorbeelden waar om verplicht is:
- De EU zal alles in het werk stellen om te helpen. (om verplicht)
Of juist eigenlijk niet kan worden toegevoegd:
- Ik meen dat te mogen doen. (om niet mogelijk)
Wat bepaalt nu of je wel of niet om kunt gebruiken? Bouma deed onderzoek in een grote verzameling gedigitaliseerde kranten (twee jaargangen van Algemeen Dagblad en NRC Handelsblad). Hij telde alle bijzinnen met te (‘beknopte bijzinnen‘): dat waren er zo’n 49.000. Bij ieder van die zinnen keek hij of er om bij stond en verder naar een aantal andere karakteristieken. Welk van die andere karakteristieken kan het best voorspellen of er om in de zin zou staan?
Het allerzwaarst woog het werkwoord in de hoofdzin: sommige hebben kennelijk graag om na zich, en andere liever niet. Een andere belangrijke factor blijkt of er een doel of bedoeling wordt uitgedrukt. Als het werkwoord in de beknopte bijzin zoiets is als bereiken, dan komt er relatief vaak een om voor (‘hij rent om zijn huis te bereiken’ kan niet zonder om). Dat komt waarschijnlijk omdat bereiken een activiteit beschrijft die een doel heeft, en om is dol op doelen – het kan ook voorkomen met doelen die geen werkwoorden zijn (‘hij doet het om het geld’). Maar als het werkwoord in de hoofdzin en het relatief vaak samen voorkomt met bereiken, is om minder nodig (‘hij probeert zijn huis te bereiken’).
Er zijn meer factoren die een rol lijken te spelen. Naarmate de hoofdzin ingewikkelder wordt, komt om bijvoorbeeld vaker voor. In ‘hij heeft de bedoeling om zijn huis te bereiken’ kun je om wel weggelaten, maar we doen dat minder vaak dan in het simpelere ‘hij probeert zijn doel te bereiken’. Kennelijk gebruiken we om om de structuur van een ingewikkelde zin voor de lezer wat transparanter te maken. Bij eenvoudige zinnen is dat niet echt nodig.
En zo blijkt om toch niet zo overbodig. Als je het gebruikt wil je kennelijk net iets meer benadrukken dat je te maken hebt met een doel, óf het de luisteraar of de lezer iets gemakkelijker maken. Dat is het subtiele verschil tussen proberen te investeren en proberen om te investeren.
HC zegt
Dat je bij ‘rennen’ altijd ‘om’ gebruikt, heeft toch niet zozeer te maken met ‘bereiken’? Je rent niet zonder reden, dus een doel volgt sowieso, maar je kunt nooit zeggen ‘rennen te …’, wel ‘proberen te …’, ergo ‘rennen OM te’ versus ‘proberen (om) te’. Ook zonder een werkwoord als ‘bereiken’ moet er ‘om’ staan bij ‘rennen’, nee?
Jos Van Hecke zegt
Dat vind ik nu eens leuke en nuttige grammatica zie, niet omdat het om ‘pietluttigheden’ gaat maar omdat dergelijke ‘vraagstellingen’ ons een breder en dieper inzicht verschaffen in het functioneren van onze taal en – indien men ook met kennis van zaken kan vergelijken met andere talen – ook in ’taal’ in het algemeen. Mijn conclusie is alvast dat ’taal’ niet te vatten is in één model en dat er schier oneindig veel variaties mogelijk zijn en ook zijn, concreet terug te vinden in alle bestaande en niet meer bestaande mensentalen. Het meest rekbare en creatieve onderdeel van elke taal is trouwens grammatica.
In constructies met ‘wkw. + om te + infinitief wkw.’ fungeert ‘om te’ als (noodwendig) voorzetsel/voegwoord van uitdrukking van ‘doel’. Dit is bij de meeste werkwoorden zo en kan dus als algemene regel gelden. In sommige gevallen kan het deel ‘om’ en soms zelfs ‘om te’ zonder wijziging van de betekenis worden weggelaten, voor zover het eerste wkw. op zich al een ‘doel’ uitdrukt, het ene al uitdrukkelijker dan het andere. Vb. na proberen, trachten, pogen, wensen, verlangen, vragen, hopen, verwachten, menen, denken (in de betekenis van ‘menen’)… De keuze van al dan niet weglaten (van ‘om’) ligt in dergelijke gevallen bij degene die de boodschap uitdrukt. Na werkwoorden als ‘moeten’, ‘willen’ en ‘gaan’ (in de betekenis van ‘van plan zijn’) bv. kan echter enkel een infinitief volgen (zonder ‘om te’), wil men een zin vormen die niet botst met de algemeen aanvaarde structuur en regels van de grammatica van het Nederlands. Hetzelfde principe maar met andere vormen of in fundamenteel andere constructies komt voor in andere talen waar bovendien nog verschiilende soorten van voorzetsels/voegwoorden of zelfs specifieke werkwoordvormen op zich een ‘doel’ kunnen uitdrukken. Op dit vlak kan men het Nederlands een relatief ‘eenvoudige’ taal noemen. De rijkdom in het (bondig) uitdrukken van nuances ligt er dan natuurlijk ook bij.
Peter Huijing zegt
Je kunt hier een eenvoudige oplossing voor bedenken. Als ik doordenk over het ‘doel’ van Marc, dan is de keuze voor ‘om’ eenvoudig te bepalen door bij het betreffend werkwoord ‘waarom’ te vragen. Is dit de logische vraag, dan een ‘ommetje’.
Is de voor de hand liggende vraag bij het werkwoord ‘wat’, dan uiteraard geen ‘om’.
Het lijkt wat kort door de bocht, maar werkt uitstekend in de praktijk.
Waarom rent hij? Wat probeert zij?