door Jan Stroop
Over persoonsnamen en de lexicale leemte
De opkomst van de diftongering van lange ii of ij [i:] ging aanvankelijk voorbij aan persoons- en familienamen. Die bleven buiten schot, overeenkomstig mijn ‘theorie’ van de lexicale leemte, net zoals dat bij plaatsnamen ’t geval was; zie mijn eerdere stukje. Een naam is ’t bezit van een persoon of familie. Die bepalen hoe hun naam wordt uitgesproken.
Alle familienamen waarin een ij voorkomt, werden vroeger, laten we zeggen tot 1600, uitgesproken met een lange ie [i:], net zoals dat bij gewone substantieven ’t geval was: [ki:ken, wi:n, Spi:kers, Pi:pers].
Toen ’t diftongeren van de [i:] begon, veranderde de uitspraak bij gewone substantieven in ei [εi], of beter gezegd, werden de woorden met [i:] vervangen door hun pendant met [εi]: [kεiken, wεin]. Woordinruil heb ik dat genoemd. Omdat persoons- en familienamen per definitie zo’n pendant niet kennen, maar op zichzelf staan, bleven die buiten de diftongering: [Spi:kers, Pi:pers].
Door dat diftongeren werd de ij intussen gaandeweg wel ’t normale teken voor de ei [εi]. Een vogeltje dat eerst sies [si:s] genoemd werd, geschreven als sijs, met de lange, dubbelgeschreven ii, heette voortaan seis [sεis], maar de schrijfwijze veranderde niet. Die bleef sijs.
Maar dan ontstaat er een probleem bij namen. Ook daar bleef de schrijfwijze dezelfde, maar aan de uitspraak van namen veranderde niets. In gesproken taal geeft dat geen problemen, maar als je de naam schrijft, zoals je altijd deed, bijvoorbeeld Van der Sijs, denkt een ander nu dat je Van der Seis heet, terwijl ’t wel degelijk Van der [Si:s] is.
Hoe dat probleem opgelost kon worden, is mooi te zien in een tekst uit ’t archief van Wouw, in West-Brabant. In de jaarlijkse afrekeningen uit de 17e eeuw, die daar opgemaakt werden, komt telkens opnieuw iemand voor die Gijsberecht Adrijaensen heet. Jaar in jaar uit wordt zijn voornaam gespeld met een lange ij. Waarschijnlijk werd die naam altijd met een ie [i:] uitgesproken.
Maar dan gebeurt er iets opmerkelijks. Op zeker moment, ergens in ’t jaar 1687, is men de naam Gijsberecht anders gaan schrijven, namelijk als Giesberecht, terwijl alle andere ij-woorden in dezelfde tekst hun ij-spelling behielden. Door de diftongering van de [i:] in gewone woorden was het letterteken ij als het ware herijkt tot het teken voor de nieuwe diftong [εi] en dus onbruikbaar geworden om een [i:] weer te geven.
Waar men ie bleef zeggen, dus bijv. in de naam van een bepaalde persoon, was een ander letterteken nodig. De voor de hand liggende keuze was ie, omdat dat letterteken gebruikt werd voor de verwante korte ie. Vandaar dus de veranderde schrijfwijze Giesberecht.
Deze spellingrevolutie heeft zich natuurlijk niet alleen in Wouw voorgedaan, maar zo’n mooi geval als daar ben ik niet meer tegengekomen. Van een flink aantal familienamen die met een ij gespeld worden, bestaat ook een variant met een ie-spelling. Daaraan kun je zien dat ’t conflict tussen uitspraak en spelling ook elders voorkwam en op dezelfde wijze opgelost werd.
Hier een aantal voorbeelden met hun aantallen, genomen uit de database van de volkstelling van 1947 te vinden op de Familienamenbank.
Bijker (1107) – Bieker (30) Randstad – Beijker (3)
Dijk, van (36.636) – Diek, van (47) – Deijk, van (58)
Dijkstra (15.703) – Diekstra (61)
Krijger (1261) – Krieger (275) – Kreijger (91)
Olij + Oly (546) – Olie (368)
Overdijk (734) – Overdiek (92)
Pijpers (1543) – Piepers (342) – Peijpers (52)
Spijker (1887) – Spieker (276) – Speijker (25)
Strijen, van (115) – Strien, van (1434)
Wijchen, van (71) – Wichen/Wiechen, van (202)
Ik had een hypothese: Namen met ij-spelling komen ’t meest voor in niet-diftongerende gebieden, want daar veranderde niets. De ie-spelling komt vooral daarbuiten voor, want daar moest die ie-uitspraak die in namen gehandhaafd bleef, recht gedaan worden. Maar daar blijkt zelden iets van te kloppen. De naam Van der Sijs bijvoorbeeld komt bijna uitsluitend in de Randstad voor en van die naam bestaat zelfs geen schrijfwijze Van der Sies. Dat er wel een ‘corrigerende’ spelling Van der Seijs is, bewijst dat de spelling met ij als onduidelijk of dubbelzinnig ervaren werd.
Er blijkt nog wel meer niet te kloppen. Zoals mijn veronderstelling dat naamdragers van een naam met [i:] hun ie-uitspraak voor altijd zouden handhaven, ongeacht de schrijfwijze. Maar dat gebeurt alleen als men die naam met een ie ging spellen. Zelfs in een niet-diftongerend gebied als Friesland, worden namen als Dijkstra, Klijnsma, Dijksma, Zijlstra met een [εi] uitgesproken.
Naamkundige Karel Gildemacher wees me op de dwang van ’t Nederlands die aanwezig was binnen de ambtenarij in Friesland. De naamdrager kon wel zeggen dat ie [dikstra] heette, maar de ambtenaar interpreteerde en schreef dat als Dijkstra, dat ie uitsprak met een [εi], waarna de naamdrager voortaan ook maar [dεikstra] ging zeggen.
Veelzeggend is ook wat er gebeurd is met familienamen die een herkomst uit Rijssen (Overijssel) uitdrukken. Het zijn deze drie:
Van Rijssen (338)
Van Reijsen (140)
Van Riessen (635)
De naam van de plaats waar deze namen naar verwijzen wordt in Rijssen zelf uitgesproken als Riesen [ri:sn]. De familienaam die daar direct van afgeleid werd luidde Van Riesen [ri:sn], geschreven Van Rijssen. Tegenwoordig wordt die naam, denk ik, bijna altijd uitgesproken als Van [rεisen]. Dat doen in elk geval de Van Rijssens die in Enschede wonen, een plaats die de diftongering niet kent. Ze noemen zich Van [rεisn].
De ultieme test zou natuurlijk geweest zijn een naamdrager Van Rijssen te vragen die woont in Rijssen. Maar ze bestaan niet, dat wil zeggen niet in ’t telefoonboek.
De dragers van de namen Olijslagers (y) (125), Olislagers (243) en Olieslagers (183) noemen zich, durf ik na een uiterst kleine steekproef wel te zeggen, [o:lisla:gers], maar, zeggen sommigen van de Olijslagers erbij: “ ’t is eigenlijk Oleislagers”. Ze doen dat kennelijk onder invloed van de spelling. Dat de oorspronkelijke uitspraak ie hier wel gehandhaafd is, hangt zeker samen met de plaats van de klinker in ’t woord: tussen twee beklemtoonde lettergrepen.
Een intrigerend geval is de naam Olij, omdat de [i:] daar ook in een onbeklemtoonde lettergreep staat en dus ook niet behoort te diftongeren. Bovendien is er ook nog ’t gewone substantief olie (de vloeistof) waarvan de uitspraak zich volgens ’t boekje gedraagt: een onbeklemtoonde ie blijft ie. ’t Zou niet vreemd zijn als de familienaam Olij mede daardoor z’n ie-uitspraak behouden zou hebben. De meesten zeggen inderdaad [Oli], een enkeling [Olεi], omdat ie de uitspraak naar eigen zeggen ‘aangepast’ heeft. [Olεi] zeggen ook lieden die de naam alleen in geschreven vorm kennen, niet van horen zeggen.
De spelling blijkt op grote schaal de oorzaak dat de oorspronkelijke uitspraak met de monoftong [i:], die aanvankelijk ongevoelig bleef voor de diftongering, toch [εi] geworden is. Alleen familienamen die herspeld werden met een ie hebben de oude uitspraak bewaard.
Zou ’t effect van de lexicale leemte bij familienamen vandaag de dag nog zichtbaar zijn, dan zouden er familienamen met een vanouds lange [i:] vanouds aanwezig moeten zijn in diftongerende gebieden. Ze zijn er wel, zulke namen, zichtbaar door hun ie-spelling, maar ze kunnen er net zo goed gekomen zijn door migratie uit niet-diftongerende gebieden, want daar komt de ie-spelling ook voor.
Ter illustratie een kaartje met de verspreiding van de familienaam Stienen, afkomstig uit de Familienamenbank.
De schrijfwijze Stienen komt ’t meeste voor in Weert, dat nimmer diftongeert; zie ’t donkerste gebiedje op de kaart. Verrassend genoeg telt datzelfde gebied ook de meeste personen die Stijnen heten. Uit de monografie die John M. Stienen en Jos Stijnen gewijd hebben aan Het geslacht Stienen-Stijnen uit het land van Weert (1643-2001) blijkt dat de twee schrijfwijzen aanvankelijk door elkaar gebruikt werden: “We zien zelfs dat een zelfde persoon bij zijn doopsel als Stienen werd geschreven, zich bij zijn trouwen Stijnen noemde”.
In de 20e eeuw is er een definitieve scheiding gekomen: ’t ene deel van ’t geslacht koos bij de officiële boekstaving de schrijfwijze Stienen, ’t andere deel schreef zijn naam als Stijnen en dat verhief die naam meteen tot een Hollands woord, dat ook op z’n Hollands uitgesproken moest worden.
En zo is ’t waarschijnlijk overal gegaan. De spelling bepaalde dat een met ij geschreven naam, nadat die ij door de diftongering ’t teken voor de nieuwe tweeklank geworden was, als [εi] werd uitgesproken. En dan gaat die ij vervolgens vaak ook nog de weg van alle ij’s, ’t pad van de verlaging op. Zo ken ik iemand die zich Spaaikers noemt.
Van ’t effect van de lexicale leemte bij familienamen heb ik dus weinig meer kunnen vaststellen. Ik zag eerder ’t omgekeerde: ook in niet-diftongerende gebieden hoor je in familienamen een [εi] als er een ij geschreven staat. Dat is dus geen gevolg van diftongering maar van de dominante invloed van de spelling. ’t Is gewoon spellinguitspraak.
Bijzonder!
Dank!
t Is gewoon spellinguitspraak.
Voelde me een beetje beetgenomen na al die klankleerprincipekronkelingen…
Als ik geweten had wat er uit zou komen, was ik er niet aan begonnen.
Als ik geweten had dat je zo zou reageren, had ik je reactie niet gelezen
“… ’t ene deel van ’t geslacht koos bij de officiële boekstaving de schrijfwijze Stienen, ’t andere deel schreef zijn naam als Stijnen en dat verhief die naam meteen tot een Hollands woord, dat ook op z’n Hollands uitgesproken moest worden.”
Uit mijn eigen stamboom onderzoek heb ik de indruk gekregen dat de verschillen in voor -en achternamen “de schuld is” van degenen die de namen optekenden. Zij schreven gewoon op wat zij hoorden. In die zin kreeg mijn stamvader de naam Dooren, en af en toe daarna Dore, van Dore, van Doren en uiteindelijk van Doorn hetgeen daarna door de BS is gestandardiseerd.
Dat is zeker vaak gebeurd; vandaar bijvoorbeeld Diekstra. Maar vaak interpreteerde de ambtenaar; vandaar Dijkstra.
Nog een mooi voorbeeld van een Friese naam die met ij’s wordt geschreven, maar wel met twee lange i’s wordt uitgesproken: Sijbrandij. Vond ik heel verwarrend de eerste keer dat ik het hoorde. Is dat dan een uitzonderingsgeval?
Ik denk dat dat met ’t woordaccent te maken heeft, want de ij’s staan alle twee in een minder beklemtoonde lettergreep en dan blijft diftongering achterwege: SijBRANdij. Vergelijk: bijZONDER, Olij.
En onze achternaam wordt in het paspoort met een ‘ij’ geschreven maar lange ‘i’ uitgesproken en door iedereen sinds generaties met een ‘y’ geschreven…
Mijn achternaam wordt ook regelmatig met y geschreven (er bestaan ook varianten met i of ij). Overigens komt de y als letter niet voor in het Nederlands in namen (historisch gezien, tegenwoordig met de import van buitenlandse woorden (yoghurt bijvoorbeeld, of allerlei Turkse namen) natuurlijk wel. Ik wil maar aangeven dat mensen een y als sjieker ervaren: Pim Fortuyn schreef zijn eigen naam ook met een y, terwijl hij in de Burgerlijke Stand gewoon Fortuijn heet.
Qua motieven vergelijkbaar met Boudewijn Büch en zijn trema (Hij heet gewoon Buch). Het is allemaal ijdelheid.
Hoe kun je ervan uitgaan dat achternamen vanaf 1600 niet zijn meegegaan in het diftongeringsproces? Het lijkt mij dat in die periode, waarin in Holland het achternaamgevingsproces in gang is gezet, heel veel namen nog niet aan de lexikale leemte waren prijs gegeven, maar wel degelijk nog gelijkgesteld werden met overeenkomstige substantieven. Hoe zou zich dat dan bij de voornamen hebben afgespeeld? Waarom zou Stijn of Stien uit Augustinus afhankelijk van de regio wel of niet het diftongeringsproces hebben doorgemaakt? Waarom zou Stijn niet evenals sijs met ij-klank zijn uitgesproken?
Overzie ik de familienaamwording tussen 1600 en 1811 dan is de spelling ervan bijzonder onregelmatig en willekeurig. Het was inderdaad wat degeen (de klerk of geestelijke) die een naam noteerde ervan maakte. Er was nog geen uniforme spelling van Siegenbeek (1804). Bij de invoering van de burgerlijke stand anno 1811 zie je dat die in het noorden wel vruchten heeft afgeworpen, maar dat men in het zuiden volhardde in de vertrouwde ‘archaïsche’ spelling. Spellinguitspraak werd bon ton. Napoleon heeft definitief de lexicale leemte verordonneerd.
Ik geloof dat we ’t eens zijn.
Naamkunde is boeiende (taal)geschiedenis.
Een mooi voorbeeld is mijn (onze) naam van Lijf. In 1700 schreef men van Leef, (een verbastering (rond Maastricht) van van Leuven). Daarna van Leijf, en toen van Lijf.. In Leuven zelf spreekt men nog van Leive. In Maastricht werd dat langer.
Een vriendin van mij heet Nijboer (afkomstig uit het Oosten des Lands). Zij zeggen zelf ook een ei. De naam Nieboer komt natuurlijk ook gewoon voor in Nederland. Die laatste is mijns inziens (en dit stuk lezende) de oudere variant.
Maar nu de naam Nijmeijer (zoals in Tanja Nijmeijer, de Nederlands/Colombiaanse die mee onderhandelt in Cuba). Het gaat me om het eerste deel van de naam, want ik vermoed dat de lange ij in het tweede deel er vooral is om de ei te verlengen.
Is het nu Nie-meijer of Nei-meijer in de hedendaagse uitspraak? En heb ik je stuk correct begrepen als ik stel dat allebei correct is, maar het vooral “usance” binnen een familie(-tak) is?
De spelling Nie-meijer doet recht aan de oorspronkelijke uitspraak met [i:], toen de oorspronkelijke spelling Nij-meijer de goegemeente ertoe bracht die -ij- als -ei- te gaan uitspreken.
Over ‘correct’ gaat niet een taalkundige, maar de familie.
Ik lees: “Alle familienamen waarin een ij voorkomt, werden vroeger, laten we zeggen tot 1600, uitgesproken met een lange ie…”. Is het niet een beetje te gedurfd om zo stellig te zeggen hoe iets toen werd uitgesproken? Niet alleen zijn we er niet bijgeweest, maar de variatie in streektalen was toen ook nog eens veel groter dan nu. Naar mijn vermoeden bestond de diphtong [εi] al veel langer, maar begon deze rond 1600 een dominantere rol te spelen.
Laat ik dan voorzichtiger zijn. Vóór 1500 werden alle woorden (ook namen) waarin een ij voorkomt in ons hele taalgebied met een lange ie uitgesproken.
Daarnaast was er een diftong ei, die anders geschreven werd en nog steeds: klein, peil, wei, enzovoorts
Fijn die uitleg. De naam Geijsen kwam ik eerst tegen in 1700 als Giesen, daarna als Gijsen. Toen werd het, tweede helft 1700, Geijsen. Nu zie ik het vaak geschreven als Geysen. Ik houd me aan de Geijsen versie.
Het probleem ij/y is ook zoiets. Misschien interessant voor een apart stukje?
Grappig om dat boekje hier weer tegen te komen. Jos Stijnen schreef inderdaad het citaat zoals boven genoemd. Op pag. 38 van het boekje ga ik daar verder op in, waarbij ik eerder het tegenovergestelde beweer van wat hierboven staat. Namelijk dat de wijziging in schrijfwijze vooral BUITEN Weert hebben plaatsgevonden vanaf het midden van de 19e eeuw. Ik baseer me daarbij niet alleen op de Familienamenbank, maar vooral op de akten van de burgerlijke stand. Dat neemt niet weg dat er inderdaad ook verschuivingen hebben plaatsgevonden binnen Weert. Ik vermoed – maar weet niet zeker – dat in Weert beide namen als [‘Sti:nən] worden uitgesproken?