over plaatsnamen en de lexicale leemte
door Jan Stroop
Klankveranderingen als de diftongering van de lange [i:] verbreiden zich woord voor woord, schreef ik in m’n vorige stukje. Ze hebben een woord als voertuig nodig zou je kunnen zeggen. Als een woord in ’t ontstaansgebied van de klankverandering ontbreekt, blijft dat woord in ’t ontvangende gebied onveranderd. Waarom zeggen ze in West-Brabant spieker? Omdat Antwerpen ’t woord spijker niet kent. Dat is daar een leemte in ’t lexicon.
Namen, dat wil zeggen familienamen en geografische namen, verschillen op meerdere punten van gewone zelfstandige naamwoorden. O.a. doordat ze als het ware een lexicale leemte om zich heen hebben. De naam komt alleen voor in ’t lexicon van de naamdrager of, bij plaatsnamen, van de bewoners, of anders gezegd: is ’t eigendom van de drager.
Als ik zeg dat ik De Jonge heet dan zal niemand ’t in zijn hoofd halen om daar De Jong van te maken. De Limburgse familienaam Roukens spreek je blijkbaar uit als Roekens, want zo stelde hij zich voor. Soms gebeurt ’t dat iemand zozeer uit is op ‘correcte’ spraak dat hij iemands naam automatisch ‘verbetert’. Zo hoorde ik de hypercorrecte Frits Bolkestein zijn collega-politicus Hans Ouwerkerk betitelen als de heer Ouderkerk. Dat is komisch omdat Bolkestein zich iets permitteerde wat niet kan. Van een naam moet je afblijven.
Ook bij plaatsnamen mogen we ervan uitgaan dat de bewoners zelf ’t beste weten hoe de naam uitgesproken wordt. Dat betekent niet dat de plaatsnaam dan ook altijd overeenkomstig de plaatselijke uitspraak geschreven wordt. Je schrijft Waalwijk maar ter plaatse heet ’t Wollek. Huissen bij Nijmegen heet eigenlijk Huusse. We schrijven Bathmen maar ’t is Battum. De inwoners van Berlicum noemen hun woonplaats Ballekum. Die van Woudrichem zeggen Woerkom. Gorinchem hoor je ter plaatse nooit, ’t is altijd Gorkum.
Naar de inwoners van mijn geboorteplaats is ook al niet geluisterd toen de plaatsnaam zijn officiële geschreven vorm kreeg. Die zeggen namelijk Èrel, ook al staat er Heerle op de kaart. Die naam is ontstaan uit Harella (ao. 1277). ‘t Woord verloor zijn laatste lettergreep en tenslotte ook de h. De h spreken we namelijk nooit uit, want in onze grammatica komt die vage klank niet voor. De vorm Heerle die je ook in de verkeersberichten wel eens hoort, is een Hollandse schrijftaalvorm. Jammer genoeg zijn sommige Èrelaers daar zo van onder de indruk dat ze dat ook gaan zeggen. Ze schamen zich een beetje voor dat ‘platte’ Èrel.
In Bergen op Zoom is onlangs een nieuwe bioscoop geopend. Die heet Cinema Kiek in de Pot. Die naam is ontleend aan een toponiem. Er is in Bergen namelijk een terrein dat nog altijd Kiek in de pot genoemd wordt, omdat de uitkijktoren die op ‘t hooggelegen terrein stond, zo heette. Zie de tekening uit 1671, met nog de oude schrijfwijze, ij voor lange ie [i:]: Kijck in de pot. Bergen op den Zoom den 30 Junij 1671.
Natuurlijk weten ze in Bergen wel dat kiek bij ’t werkwoord kijken hoort, en zeker de exploitant van de nieuwe bioscoop, maar ’t is bij de echte Bergenaer toch kiek in de pot gebleven, en dat komt omdat dit specifieke toponiem kiek onbekend was in ’t gebied waar de diftongering vandaan kwam. Of misschien was de combinatie Kiek in de pot met zijn klemtoon op ‘t eerste woord al helemaal losgeraakt van ‘t werkwoord kijken.
Een vergelijkbaar geval ben ik tegengekomen in Noord-Holland. Daar ligt in ’t dorp Jisp een stuk land, waarop vroeger een lijmkokerij gestaan heeft. Dat perceel heet nog ’t Liemland. Dat is tamelijk opmerkelijk want ’t werkwoord lijmen wordt in Jisp uitgesproken als laimen, misschien door sommigen zelfs wel als loimen. Stugger kun je haast niet diftongeren. De verklaring van dat onveranderde liemland is weer dat dat woord zich kon onttrekken aan de diftongering omdat ’t alleen in Jisp bekend was, waar het ’t onvervreemdbaar eigendom van de bevolking was.
Dat geldt ook voor lieflaant (Lijfland?), een toponiem in ‘t Culemborgse Veld, dat door Th. Ausems in zijn dissertatie mét dat vraagteken gepresenteerd wordt als een relictvorm met de oude lange [ie], een diftong die ter plaatse in de regel als [aai] uitgesproken wordt.
’t Verschijnsel van de niet doorgevoerde diftongering zie je ook bij namen van grotere plaatsen. Neem Strijen, ten zuiden van Rotterdam. Op de kaart staat ’t ook zo: Strijen, maar de plaatselijke bevolking noemt z’n woonplaats Striene, terwijl elke normale ei/ij er als ai wordt uitgesproken.
Wijchen bij Nijmegen is een ander voorbeeld. De gewone Wijchenaar diftongeert en spreekt van pijn en tijd, maar zijn woonplaats noemt ie Wiechen. De schrijfwijze Wijchen lijkt daarmee in strijd, omdat wij die ij gebruiken voor de diftong ei [εi], maar oorspronkelijk was die ’t teken voor de lange ie. Denk aan de uitspraak van bijzonder, een restant van de oude situatie.
Dat de diftongering achterwege blijft is overigens eerder uitzondering dan regel. In de meeste gevallen doen plaatsnamen gewoon mee met de diftongering. Spijkenisse dat in de buurt ligt van Striene, heeft de gediftongeerde ei, net als in Noord-Holland Spijkerboor. Andere voorbeelden zijn Rijsbergen, (Gilze)Rijen en Wijk bij Duurstede.
’t Is aannemelijk dat de lexicale leemte rondom plaatsnamen ook een rol gespeeld heeft bij plaatsnamen met een ui, die ontstaan is door diftongering van de uu [y]. Alleen, ik heb ze (nog) niet gevonden. Ze zullen wellicht te vinden zijn bij lokale toponiemen als liemland en liefland, maar vindt ze maar eens.
Op het eerste gezicht is Culemborg wel zo’n geval van uitgebleven diftongering. De oudste vorm is Kulenborg, gedateerd ao 1281. Maar de klinker in de eerste lettergreep heeft in de loop van de 16e en 17e eeuw gewoon meegedaan met de diftongering, zoals de spelling Kuilenburg uit 1620 illustreert. ’t Bijzondere is nu dat de oude naam Culemborg met zijn monoftong uu tegenwoordig nog steeds als de officiële naam gebruikt wordt. Niet door de bewoners, want die zeggen Kuilenburg. Al tijden lang is dat daar ook de normale naam geweest. Dat valt ook af te leiden uit de gegevens van de Familienamenbank. Die telt ruim 1046 naamdragers Van Kuilenburg, tegen maar 83 naamdragers Van Culenborg. Varianten meegerekend. Misschien bestaat ’t onderscheid hierin dat Culemborg de officiële en tegelijk ook de geschreven vorm is, terwijl de bewoners Kuilenburg zeggen. Dat is precies ’t omgekeerde van wat elders gebeurd is.
Is Utrecht niet ook ‘n voorbeeld van ‘n bewaarde /y/?
Ja, en ook hier kwam naast de officiële naam een volkse vorm met /ui/ voor, zoals uit mijn familienaam blijkt. Volgens het WNT kwam Uitert voor Utrecht nog voor tot in de 19e eeuw.
Utrecht, natuurlijk. Niet aan gedacht en ‘t is nog wel zo’n mooi geval. Hartelijk dank, beiden. Lijkt inderdaad op ‘t geval Culemborg/Kuilenburg. In een volgend stukje wil ik ‘t hebben over familienamen en de lexicale leemte.
Ha, prachtig, de achternaam Van Uitert kende ik nog niet. 🙂 De Friese vertaling van Utrecht, “Utert”, heeft er de tweede lettergreep mee gemeen.
Jos Swanenberg stuurt me deze mededeling: “bij Ravenstein ligt Huisseling, spreek uit Huusseling,”
Huisseling ligt in ‘t diftongerende gebied. Zie de noteringen in ‘t zinnenformulier van Ravenstein uit de RND. Bijvoorbeeld zin 126.
http://www.dialectzinnen.ugent.be/wp-content/uploads/2016/05/L102_Ravenstein.pdf
Hoewel meestal gekscherend gebruikt, zijn de namen “Warmetuut” en “Tuutjetuut” voor respectievelijk Warmenhuizen en Tuitjenhorn ook wel interessant. De dialecten diftongeren, maar bewaren hier, met wat spielerei, toch de monoftong. Verder is er in Noord-Holland nog Enkhuizen, ter plaatse en ook wel daarbuiten “Enk(h)uze”, maar daarvan weten we dat het, ook al diftongeert de hele omgeving, zelf een dialect heeft met “ie” en “uu”.
Die scherts, waardoor die oude vormen behouden blijven of gereconstrueerd worden, is in dit verband ook een interessant aspect. Je ziet ‘t ook bij familienamen, Misschien daar nog wel meer. Ik ken den Bluut voor iemand die officieel Boluyt heet en de Sukere voor Suikerbuik.