Door Marc van Oostendorp
Wat is het verschil tussen de radio en de walkietalkie? Over die intrigerende vraag gaat het proefschrift dat Maartje Schulpen vorige maand in Utrecht verdedigde. Dat er een verschil is blijkt uit de vergelijking tussen zinnen als de volgende:
- Martha luisterde naar de radio en Alice ook.
- Martha luisterde naar de walkietalkie en Alice ook.
Niet alleen klinkt de tweede zin wat vreemder dan de eerste, maar in het eerste geval kun je je best voorstellen dat Martha en Alice naar verschillende radiotoestellen luisterden, terwijl de tweede zin veel eerder in gedachten roept dat er één (al eerder genoemd) walkietalkietoestel is en dat de dames daar gezamelijk naar luisteren.
Bepaalde lidwoorden (de, het) roepen dat laatste normaliter op. Er is een concreet voorwerp en de spreker en de luisteraar weten beiden waar het over gaat. Maar in het geval van sommige communicatiemiddelen (radio), vervoersmiddelen (bus) of natuurlocaties (strand) gaat dat niet op:
- Martha ging met de bus en Alice ook. [kunnen best twee bussen zijn]
- Martha ging naar het strand en Alice ook. [kunnen verschillende stranden zijn]
- Martha keek naar het strand en Alice ook. [nu is het strand geen locatie, maar iets om naar te kijken; de interpretatie dat het over precies één strand is dringt zich meer op]
Volgens Schulpen heeft conventionaliteit ermee te maken: naar de radio luisteren is een populairder activiteit dan naar een walkietalkie. En als je de bus vervangt door een minder gebruikelijk vervoersmiddel als de bolderkar, wordt het veel waarschijnlijker dat Martha en Alice in dezelfde bolderkar plaatsnemen:
- Martha ging met de bolderkar en Alice ook.
Schulpen liet ook enkele honderden sprekers van het Nederlands zinnen beoordelen waarin een bijvoeglijk naamwoord werd toegevoegd. Dat had een wisselend resultaat:
- Daan ging naar de rare supermarkt en Evert ook.
- Daan ging naar de Aziatische supermarkt en Evert ook.
In de eerste zin is het vrijwel alleen denkbaar dat Daan en Evert naar dezelfde supermarkt gingen (‘de rare’), maar in de tweede kunnen het ook supermarkten van hetzelfde type zijn geweest (Aziatische). Het verschil zit hem er volgens Schulpen in dat raar een subjectief oordeel geeft: of een supermarkt raar is, is voor jullie iets anders dan voor mij. Maar of diezelfde supermarkt Aziatisch is, dat is als het ware een objectief gegeven. In die zin is de betekenis van Aziatisch ‘stabieler’ dan die van raar.
Andere vormen van onstabiliteit hebben eenzelfde effect:
- Daan ging naar de gesloten supermarkt en Evert ook.
Gesloten is weliswaar niet subjectief, maar wel instabiel: het ene moment is de supermarkt gesloten, maar een ander moment (hopelijk) niet.
Het verschil tussen stabiele en instabiele bijvoeglijk naamwoorden speelt ook elders in de taal een rol, laat Schulpen zien. Zo kunnen de eerste gemakkelijk worden ingevoegd in de constructie X is Y en de tweede niet:
- Marie is directeur.
- Marie is financieel directeur.
- Marie is geïrriteerd / raar directeur. [uitgesloten]
Ook hier geldt weer: geïrriteerd ben je als directeur niet altijd, raar ben je alleen volgens het oordeel van sommigen, maar financieel directeur wel.
Het heeft er in dit geval mee te maken dat X is Y sowieso een soort semi-permanente eigenschap van X weergeeft. Er is wat dat betreft een verschil met Marie is een directeur met het onbepaald lidwoord een: in dat geval voelt dat meer aan als een toevallige, en misschien voorbijgaande functie van Marie.
Laat een reactie achter