Door Peter-Arno-Coppen en Theo Witte
Namens de meesterschapsteams Nederlands
Het heeft even geduurd, maar precies een jaar na de publicatie van het Manifest Nederlands op School van de Meesterschapsteams Nederlands komt de Taalunie met haar eigen visietekst Iedereen taalcompetent! Net als de meesterschapsteams zet de Taalunie in op de waarde van bewuste kennis over de Nederlandse taal, literatuur en cultuur, en vindt zij dat die in het schoolvak geïntegreerd zou moeten worden aangeboden.
De Taalunienotitie sluit aan bij de grote eensgezindheid over de te volgen koers, die het vorig jaar door de meesterschapsteams al werd samengevat in de leuze Meer inhoud, meer plezier, beter resultaat. De meesterschapsteams zijn dus heel positief over dit belangrijke signaal dat de Taalunie zich bij deze eenstemmigheid aansluit.
Valt er dan geen kritische noot meer te kraken? Natuurlijk wel. Voor een deel lijdt Iedereen Taalcompetent! een beetje aan hetzelfde euvel als destijds het Manifest: allemaal leuk en aardig, maar hoe moeten we dit concretiseren? Ook kan opgemerkt worden dat de nadruk bij de Taalunie meer ligt op taal dan op fictie en literatuur. Dat neemt echter niet weg dat ook deze notitie weer eens onderstreept dat het tijd is om de handen ineen te slaan en koers te zetten naar een grondige herziening van de eindtermen en het curriculum van het kernvak Nederlands.
De Meesterschapsteams Nederlands zijn over het algemeen zeer positief over de notitie van de Taalunie, niet in de laatste plaats omdat we veel van onze bevindingen over de huidige toestand van het schoolvak en onze visie op de toekomst van het taal- en literatuuronderwijs in dit beleidsadvies herkennen. Zo is het verheugend dat de Taalunie net als wij sterk inzet op de ontwikkeling van bewuste taalcompetentie en nadrukkelijk plaats inruimt voor de expressieve functie van taal, die in het Noordelijk deel van ons taalgebied geheel ten onder dreigde te gaan door de vrijwel uitsluitend functionalistische benadering die het taalonderwijs nu al enkele decennia domineert. Ook hamert de Taalunie volgens ons terecht op het herstel van de samenhang tussen taal, taalvaardigheid en literatuur.
Er zijn drie punten die wat ons betreft wel iets meer aandacht hadden mogen krijgen in de notitie, of scherper naar voren hadden kunnen worden gebracht. Het eerste punt betreft de kennisinhoud van ons vak. Hoewel de notitie op diverse plaatsen het belang van Content Language Integrated Learning (CLIL) predikt, worden hieruit eigenlijk nauwelijks conclusies getrokken over de vakinhoud van het schoolvak Nederlands. Over literaire, digitale, informele en zakelijke taal zijn de laatste eeuw belangrijke wetenschappelijk inzichten verworven, maar het onderwijs plukt daar nauwelijks de vruchten van. Onderwerpen als retorica, taalvariatie, interculturele communicatie, framing, representatie, hoge en lage cultuur, taalontwikkeling en vele andere onderwerpen uit de rijke en gevarieerde kennisbron van de neerlandistiek zijn wat ons betreft belangrijke ingrediënten, of op zijn minst inspiratiebronnen voor de inhoud van het schoolvak, die niet alleen de vaardigheid maar ook de algemene ontwikkeling van de leerlingen zouden bevorderen. De dramatisch teruglopende aantallen leerlingen die aan het einde van het vwo geïnteresseerd zijn in een studie Nederlandse Taal en Cultuur (van 505 in 2009 tot 202 in 2016) zijn zeker mede het gevolg van het vaardigheidskarakter en het zwakke academische imago van het vak Nederlands op school.
Een tweede punt van aandacht is dat in de notitie van de Taalunie de nadruk wel heel erg ligt op de taal. De Nederlandse cultuur en literatuur komen pas aan het einde uit de verf. Dat ligt misschien ook wel enigszins aan de samenstelling van de commissies en de keuze van specialisten die bij dit rapport zijn betrokken. In die commissies zijn de neerlandistische letterkundigen en literatuurwetenschappers zwaar ondervertegenwoordigd (ook als we Ronald Soetaert twee keer meetellen). Het lijkt erop dat de Taalunie het belang van cultuur en literatuur wel onderkent, maar het lijkt ons cruciaal dat daarom ook de neerlandistische letterkundigen en literatuurwetenschappers hierover meepraten.
Het laatste punt dat wat ons betreft meer aangescherpt had mogen worden is het bewustzijn van de eigen competentie van de leerlingen en studenten. Wij delen de opvatting dat de ontwikkeling van taalcompetentie een betere monitoring en stroomlijning behoeft, maar we vinden ook dat leerlingen vooral zelf bewust moeten zijn van het niveau van hun taalcompetentie, zodat zij zelf ook meer betrokken raken bij hun eigen taalontwikkeling. Alleen op die manier kan het onderwijs uiteindelijk leiden tot een bewuste geletterdheid waarmee leerlingen zich ook na de school kunnen blijven ontwikkelen tot taalvaardige en literair en cultureel competente burgers. Daartoe zullen zowel leerlingen als docenten permanent moeten kunnen beschikken over een oriënteringsbasis voor hun eigen ontwikkeling, van waaruit zij realistische doelen kunnen stellen. Dit metacognitieve aspect is de portée van het predicaat bewust in bewuste geletterdheid, en hoewel met taalcompetentie ongeveer hetzelfde bedoeld lijkt te worden als met bewuste geletterdheid, raakt dit metacognitieve element naar ons idee te zeer op de achtergrond.
Hoe moet het verder? Er zijn het afgelopen jaar, al dan niet onder invloed van ons Manifest, al verschillende initiatieven ontstaan vanuit de docenten Nederlands om samen met wetenschappers, didactici en andere betrokkenen nieuw materiaal te ontwikkelen voor een rijkere inhoud. Ook zijn er constructieve gesprekken gestart tussen politiek, onderwijsontwikkelaars en docenten voor een andere wijze van toetsing in de centrale examens. Er is dus niet alleen eenstemmigheid maar ook al samenwerking. De meesterschapsteams vinden dit allemaal positieve ontwikkelingen. Zij zullen zich blijven inspannen om vanuit hun eigen expertise en die van de geesteswetenschappen een bijdrage te leveren aan de verbetering van het schoolvak.
Laat een reactie achter