Door Marc van Oostendorp
Ik wil niet zeggen dat de satirische website De Speld de belangrijkste bron voor taalkundig onderzoek moet zijn, maar de redacteuren daar hebben een goed afgestelde antenne voor moderniteiten, en ook voor taalgebruik. Een recent artikel heet Redelijke man begint al zijn zinnen met ‘joh’ maar eindigt toch in kroeggevecht, en beschrijft de wederwaardigheden van een man die de hele tijd allerlei dingen zegt zoals:
“Ik zeg donderdag al tegen de jongens, joh, we gaan eerst pokeren en dan zien we wel waar het schip strandt.”
“Ik zeg tegen tegen de jongens, joh, ik zit goed in de olie, Ubertje delen en we staan in drie kwartier op het Rembrandtplein.”
“Ik zeg tegen die uitsmijters, joh, ik wil een gezellige avond, jullie willen een gezellige avond, mag ik misschien naar binnen?”
“Dus ik dacht, joh, dan gaan we toch lekker naar de Prime?”
Toevallig zat ik vorige week te roddelen met een niet-moedertaalsprekende collega, die me vroeg naar de taal van een van de bekendste taalkundigen van Nederland, die precies zo praat. Zij dacht dat joh misschien een nieuw voegwoord, een complementeerder was.
Beroemde taalkundige
Hoewel de titel van het stukje in De Speld dus beweert dat de man ‘iedere’ zin begint met joh leert inspectie van bovenstaand excerpt uit het corpus al dat dit niet waar is. Geen van de hoofdzinnen beginnen met joh, het zijn de bijzinnen die zo beginnen. Dat geldt ook voor vrijwel alle andere voorkomens met joh die ik kan vinden: je vindt wel ‘ja joh’ en zo, maar vrijwel geen hoofdzinnen die ermee beginnen.
Mensen zeggen dus wel: “Ik zeg joh ik doe dat even”, maar ze zeggen veel minder vaak: “Joh, ik doe dat even”.
In die zin lijkt joh inderdaad meer op een voegwoord, al heeft de ondergeschikte zin nog niet echt de zinsbouw van een bijzin. De man in De Speld noch de beroemde taalkundige zegt:
- Ik zeg tegen de jongens joh we eerst gaan pokeren.
(vergelijk: Ik zeg tegen de jongens dat we eerst gaan pokeren.)
Andere oorsprongen
Zoals het stukje in De Speld al beschrijft heeft joh bovendien een speciale connotatie, namelijk van vertrouwelijkheid. Het wordt ook in andere contexten (“Ja joh”, “Doe even normaal, joh”) gebruikt om een intieme band te bewerkstelligen.
Het wordt alleen gebruikt na zogeheten verba dicendi. Het komt natuurlijk van een tussenwerpsel, en als het zich inderdaad tot een voegwoord aan het ontwikkelen is, is dat tamelijk bijzonder, want complementeerders na verba dicendi hebben volgens de literatuur andere oorsprongen, zoals aanwijzend voornaamwoorden (‘Hij zegt dat hij komt’) of voorzetsels (‘Hij belooft om te komen’).
Duh
Op Twitter kom je soms nog een ander gebruik tegen. Een zelfstandig, enigszins ironisch gebruikt joh:
De kop van de Wolf is compleet bebloed. Waarschlijk een harde klap tegen de kop gehad zegt de journaal mevrouw. JOH !! NEE TOCH !!
— Wilma (@DeRavissante) 3 maart 2017
Dat is een uiting van verbazing die op een klassiek-ironische manier is omgedraaid en wordt gebruikt als iemand net iets heeft gezegd dat volkomen vanzelf spreekt, het Nederlandse duh.
Johan Rooryck zegt
‘Joh’ is wellicht oorspronkelijk een generische vocatief die de hoorder aanspreekt. Als complementeerden bij verba dicendi lijkt het zinscomplementen van directe rede in te leiden, net zoals het proximatieve pronomen ‘dit’: ‘Ik zeg je (dit): “Jan komt niet”.’ Zowel ‘joh’ en ‘dit’ kunnen als proximate gezien worden, en verwijzen daarmee naar de ‘hier en nu’ relevantie van het zinscomplement van directe rede. Complementeerder ‘dat’ is dan distal en dus reported, maar dat is een ander verhaal dat ik nog een keertje opschrijf.
koenfucius zegt
In Vlaanderen heb je ongeveer hetzelfde fenomeen met ‘jong’. Ik ben het eens met Joh(!)an hierboven dat het zijn oorsprong lijkt te hebben in een vocatief. In vele gevallen wordt dan inderdaad de toehoorder aangesproken, maar soms lijkt het ook meer abstract te zijn, in uitroepen als ‘jong(ens) toch!’, bijvoorbeeld.
Taaldokter (@Taaldokter) zegt
Vlak ook constructies als ‘Ik zeg van joh…’ Niet uit!