Door Marc van Oostendorp
Op de terecht alom bejubelde Facebook-pagina Leraar Nederlands ging het onlangs over een gedicht van Ingmar Heytze. Wat voor metrum wordt er in dat gedicht eigenlijk gebruikt?
Madelief, je was een puzzel die niet klopte,
onbestaanbaar DNA. Links en rechts ontbrak
de adem, ruggengraat verkeerd bezorgd.
Er viel geen leven van te maken.Toch werd je geboren met je eigen naam,
je lief gezicht, een hoofd, een hart.
Je bent gaan slapen bij het eerste licht.
Dat mocht. Het was tenslotte je verjaardag.En je kreeg twee ouders die je nooit vergaten.
Slaap, we dromen net als jij, we varen
naar elkaar over een grote, blauwe oceaan.
We komen elke nacht iets dichterbij.
Eigenlijk zijn alle reacties op zo’n vraag interessant. Je hebt mensen die zich afvragen “waarom zo’n gedicht niet gewoon mooi mag zijn”, maar ik hoop dat die niet écht ook leraar Nederlands zijn. Natuurlijk mag alles en iedereen “gewoon mooi” zijn, maar door het een beetje uit te pluizen wordt een gedicht heus niet minder mooi; al wordt het er misschien wel wat minder “gewoon” door.
Regelmatiger
Het helpt bovendien om erover te praten. En in dit geval heeft het gebruikte metrum geloof ik wel degelijk effect.
Er waren mensen die dachten dat het gedicht vooral trocheïsch was, en inderdaad zou je de eerste regel kunnen begrijpen als bestaande uit zes trocheeën, en ook enkele andere regels beginnen met een klemtoon. Maar andere regels (‘Er viel geen leven van te maken’ bijvoorbeeld, of ‘je lief gezicht, een hoofd, een hart’) zijn weer overduidelijk jambisch.
Ik denk dat in zulke gevallen het einde van het gedicht het zwaarst moet wegen. We weten dat dichters, in allerlei culturen en tradities, de neiging hebben om naar het einde van een gedicht regelmatiger te worden. In dit gedacht bestaat de laatste regel (‘We komen elke nacht iets dichterbij’) uit precies vijf jamben – de structuur van de klassieke versregel in de Nederlandse literatuur sinds de Tachtigers, en het soort ritme dat de Nederlandse lezer dus het gemakkelijkst aanvoelt: de jambische pentameter.
Ontroeren
Alle andere regels moet je dan zien als variaties op die regelmaat. De eerste regel bevat aan het begin een uitstulping (Ma), waarna een gewone jambische pentameter volgt (‘delief, je was een puzzel die niet klopte’), de vierde regel mist juist een hele jambe, en andere regels zijn nog onregelmatiger.
Tegelijkertijd gaat het gedicht dus over een kindje waaraan van alles ontbreekt, en waarin van alles op de verkeerde plaats zit, zodat het uiteindelijk vermoedelijk niet overleeft. Zoals zo’n kindje desalniettemin het mooiste kan zijn dat er bestaat, zo kan een gedicht met een onbestaanbaar metrisch DNA ontroeren.
Laat een reactie achter