Door Bas Jongenelen
Op de Fontys Lerarenopleiding Tilburg geef ik onder andere het vak Moderne Letterkunde aan de tweedejaars voltijdstudenten ‘bachelor of education in Dutch language and literature.’ Dit vak gaat over de Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw (met uitzondering van de postmoderne jaren 80 en 90, deze worden in het eerste jaar behandeld bij Hedendaagse Letterkunde). Studenten volgen zestien hoorcolleges en zeven werkcolleges. Er wordt tijdens de colleges alleen maar gepraat over literatuur, er wordt niets over geschreven. Het tentamen echter was altijd schriftelijk. Dat vond ik niet eerlijk en representatief: een schriftelijke toets na louter mondelinge training? Nee. Tijd voor een mondelinge toets.
Voor mij moet een docent Nederlands niet alleen kennis hebben van literatuur, hij moet ook over literatuur kunnen praten, een gesprek kunnen voeren. Met een schriftelijke toets toets ik hooguit de kennis. Met een mondeling toets ik ook de literaire gespreksvaardigheid. Als ik met een één-op-één-mondeling zou toetsen, dan betwijfel ik of ik die spreekvaardigheid zou toetsen, ja, het is een gesprek met een vraag-antwoord-verloop, of de student houdt een soort referaat van tien minuten over Lucebert en de Vijftigerspoëzie. Ik koos daarom voor een groepsmondeling.
In de hoorcolleges doceer ik in chronologie de literatuurgeschiedenis van de twintigste eeuw: het vorm/vent-debat, het ezelsproces, hermetische poëzie (‘is dat wel een vaas met chrysanten?’) – dat soort dingen. De studenten bespreken in de werkcolleges de door hen gelezen werken. Zij lezen een verplichte lijst, want als iedereen een ander boek gelezen heeft, dan discussieert dat zo moeilijk. De groepsgrootte van zo’n werkcollege is ongeveer zes studenten en de indeling wordt door de studenten zelf gemaakt. In het eerste werkcollege maakt ieder groepje een planning, in de overige zes werkcolleges worden deze twintig boeken besproken:
- Nescio: De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje
- Hendrik Marsman: Verzen
- C. Bloem: Het verlangen
- Martinus Nijhoff: Nieuwe gedichten
- Simon Vestdijk: Meneer Vissers hellevaart
- Vasalis: Parken en woestijnen
- Gerard Reve: De avonden
- Hella S. Haasse: Oeroeg
- Louis Paul Boon: Menuet
- Lucebert: Apocrief/De analphabetische naam
- Hugo Claus: Een bruid in de morgen
- Ivo Michiels: Het afscheid
- F. Hermans: De donkere kamer van Damokles
- Jan Wolkers: Kort Amerikaans
- Rutger Kopland: Het orgeltje van Yesterday
- Harry Mulisch: Twee vrouwen
- Frans Kellendonk: Bouwval
- Karel van het Reve: Uren met Henk Broekhuis
- Schippers: Een leeuwerik boven een weiland
- Tom Lanoye: Hanestaart
De werkcolleges zijn ingeroosterd, maar verder doen de studenten alles zelfstandig. In het eerste jaar hebben zij onder leiding van derdejaars studenten ook van dit soort werkcolleges gehad, ze weten dus wat er van hen verwacht wordt. Ik ga de groepjes af om vragen te beantwoorden, nog wat extra uitleg te geven en – niet onbelangrijk – te controleren of iedereen er is. Deze organisatie draait al een paar jaar zo en daar is iedereen best tevreden over.
Dit studiejaar was er dus iets nieuws: groepsmondelingen. In de tentamenweek werden de mondelingen afgenomen en drie weken daarvoor maakte ik de groepsindelingen bekend. De studenten konden voor de werkcolleges zelf de groepen maken, maar voor het tentamen maakte ik ze. Ik koos ervoor om de groepen zoveel mogelijk op te schudden, bij een sportwedstrijd maakt je tegenstander niet deel uit van je trainingspartners. Een tentamengroep bestond uit vijf studenten.
De studenten kregen een extra opdracht mee: iedere student noteert drie titels uit de lijst die zijn/haar kerntitels zijn. Iedere titel mag slechts één keer voorkomen. Dit betekende dat er op het mondeling 3×5=15 (zegge: vijftien) titels centraal zouden staan. Over de andere titels zou ook gevraagd kunnen worden (alle stof is tentamenstof), maar de kern zou bestaan uit die vijftien titels. Ik hoopte dat de studenten er onderling flink over zouden steggelen (‘Ja maar als jij Mulisch kaapt, dan krijg je er ook De Avonden bij en dan neem ik Lucebert.’), want hoe meer er over literatuur gepraat wordt, hoe beter. Ik had een blad gemaakt waarop de boekenindeling ingevuld kon worden en waarop ook de beoordelingscriteria te lezen waren.
Op dinsdag 18 april waren de mondelingen gepland, het eerste groepje was om 9.15 uur en om 13.15 uur was ik klaar. Ik heb het zelf als voordelig ervaren ten opzichte van een schriftelijk tentamen. Ja, het kostte me vier uur, ongeveer net zo veel als het nakijken van een schriftelijk tentamen. Daar zat de winst niet in. Er waren twee soorten winst: de tijdwinst van het voorwerk van het schriftelijk. Ik hoefde geen tentamenvragen te bedenken, het tentamen te kopiëren, het voorblad in te vullen, het gekopieerde werk naar het tentamenbureau te brengen en het tentamen na afloop weer op te halen (wij hoeven niet zelf te surveilleren). Dit soort gedoe had ik nu niet. Het tweede winstpunt was de kwaliteit van de vier uur. Praten over literatuur is voor mij vele malen leuker dan het nalezen van mijn eigen woorden op tentamenbladen (in het gunstigste geval is, in het ongunstigste geval lees ik volstrekte onzin). Een tentamen nakijken is saai. Na vier uur mondelingen afnemen was ik niet moe en klaar ermee. Sterker nog: ik had er energie van gekregen.
Winstpunt 1: de docent ervaart minder gedoe en energieverlies.
Inhoudelijk werden er goede gesprekken gevoerd. Dat kwam, denk ik, vooral door die kerntitels. De studenten konden nu deels zelf bepalen waar het tentamen over ging, geen reproductie, maar sturing. Er was discussie over de saaiheid van De Avonden (‘Maar het leven is nu eenmaal saai.’), de eenduidige interpretatie van Twee vrouwen (‘Het was het beste verhaal van de lijst, maar je kunt er niet over discussiëren: het verhaal is gewoon zoals het is.’) en het existentialisme in Menuet (‘De drie mensen leven met elkaar, maar ze leven ook langs elkaar heen.’).
Winstpunt 2: de studenten praten inhoudelijk over literatuur.
In het vervolg van winstpunt 2 komt de becijfering. De studenten wisten waar ze op beoordeeld zouden worden en ze hebben hun kerntitels (zo kreeg ik de indruk) echt goed voorbereid. Tijdens de gesprekken corrigeerden ze elkaar (waar nodig) en vulden ze elkaar aan. Er werd eigenlijk gewoon geen onzin verkocht. Bij schriftelijke tentamens moet je je soms door een enorme berg kletspraat heenworstelen (om er vervolgend nul punten voor te geven), bij deze mondelingen viel dat reuze mee. Niet iedere student kon alles even goed verwoorden, maar echt foute dingen heb ik toch niet gehoord (hier en daar een misplaatst feitje, af en toe de naam van de hoofdpersoon kwijt, dat soort dingen).
Winstpunt 3: de cijfers zijn hoog (maar misschien was de docent niet streng genoeg).
In ieder geval kan ik concluderen dat de docent tevreden was over de nieuwe aanpak. Dat op zich is al genoeg om door te gaan op de ingeslagen weg. Volgend jaar zullen er dus groepsmondelingen zijn. Maar toch is het niet onaardig om te weten wat de overige twee partijen ervan vonden. Aan de ene partij, de literatuur, kan ik niks vragen, maar aan de andere, de studenten, wel. Daarom heb ik een korte enquête uitgezet. De antwoorden zijn positief. Daarbij moet ik aantekenen dat de enquête niet gepretest is en dat ook niet alle studenten gereageerd hebben. Het zou kunnen zijn dat de grootste zuurpruimen of tegenstanders geen behoefte hadden om te reageren.
Het idee van de werkcolleges wordt door een merendeel leerzaam gevonden. Eigenlijk gebeurt er niet eens zo heel erg veel in die werkcolleges. Twee studenten bereiden een boek voor en presenteren hun bevindingen, ze verklaren de titel, hebben het over thema’s en motieven en ze plaatsen het in een literair-historische periode. De andere studenten hebben het boek ook gelezen (dat is wel de bedoeling, maar oncontroleerbaar) en zo ontstaat er een gesprek. Heel simpel, maar blijkbaar doeltreffend.
Voor het tentamen werden de drie kerntitels nog eens extra goed voorbereid. De overige titels die centraal staan op het mondeling (de kerntitels van de andere studenten) werden over het algemeen ook voorbereid, maar niet van harte. Daar valt wat mij betreft nog winst te behalen. Waar ook nog wat aan gedaan zou kunnen worden, is de voorbereiding. De studenten hebben niet heel erg gediscussieerd over de verdeling van de kerntitels. Dat vind ik jammer. Hetzelfde geldt ook voor de directe tentamenvoorbereiding, er zijn groepjes geweest die niets samen voorbereid hebben. Aangezien de enquête anoniem was, kan ik niet zien of dit de groepjes zijn geweest waar de cijfers wat minder hoog waren. Misschien moet ik volgend jaar zeggen dat het echt zeer nuttig om het er samen goed over eens te worden wie welke titels centraal stelt en dat er samen voorbereid moet worden. Of studenten dit ook daadwerkelijk gaan doen, nadat ik dit gezegd heb is de vraag.
Tijdens het tentamen hebben de meeste studenten hun zegje kunnen doen. Slechts een kleine minderheid was daar niet tevreden over. Volgens mij eindigde ik ieder mondeling met de vraag ‘Is er nog iemand die iets wil zeggen? Iets wat je goed had voorbereid, maar waar we niet aan toegekomen zijn.’ Het kan zijn, dat ik dit toch niet gedaan heb. Het kan zijn, dat een student niet gereageerd heeft en op de trap naar de uitgang dacht: ‘Hè, ik had dit-of-dat moeten zeggen.’
Ook interessant is de vraag of zij als docent Nederlands deze toetsvorm zelf zouden willen hanteren. Het grootste deel van de studenten zegt daar volmondig ‘Ja’ op. Dat vind ik een fijne ontwikkeling. We moeten af van die vreselijke boekverslagen. We moeten leerlingen laten praten over literatuur. Dat kan ook met jeugdliteratuur in de brugklas en dat kan met adolescentenliteratuur in klas 3. De leerlingen leren daar veel meer van en de docenten hoeven die boekverslagen niet meer na te kijken (die boekverslagen die de leerlingen toch niet zelf geschreven hebben).
De uitkomsten van de enquête zijn hier te lezen: https://nl.surveymonkey.com/results/SM-WP57HWNB/
Winstpunt 4: de studenten zijn tevreden.
De conclusie is duidelijk: ik ga door op de ingeslagen weg. Ik ben zelf zeer tevreden over deze aanpak, ik ervaar minder werkdruk dan met een schriftelijk tentamen. Ik ben tevreden over de cijfers (maar dat zegt natuurlijk niets, want als ik voor een schriftelijke toets iedereen een 10 geef, dan wordt de sfeer vanzelf euforisch). En de studenten hebben deze aanpak positief ervaren. Moedig voorwaarts.
Taalgaardenier zegt
Toets is beter dan tentamen.
Letteren, leesvoer of naargelang het verband letterkunde, zijn beter dan literatuur.
Representatief? Kenmerkend, vertegenwoordigend.
Discussiëren, concluderen, surveilleren, interpreteren, presenteren, controleren, zijn alle hertaalbaar en terug te vinden in mijn lijst van meer dan 1700 onnodig geleende Franse werkwoorden.
Oefengenoten klinkt wellicht vreemd, maar is het niet. Trainingspartners wél.
Een bevraging is duidelijker dan het Franse enquête.
Pretesten ? Is dat ook al Nederlands? Waarom niet bv. voorproeven of een voorproef?
Naamloos of anoniem?
Merkwaardig of interessant?
Het zou mooi zijn dat leraars zich zoveel mogelijk in eigen taal zouden uitdrukken. Ze zouden zich dan ook deskundigen kunnen noemen i.p.v. experts.
Bas Jongenelen zegt
Ik probeer levend en geen maniëristisch Nederlands te schrijven, daarom gebruik ik woorden die we gewoon in het hedendaags Nederland tegenkomen. Hoewel ik je suggestie ‘leesvoer’ voor ‘literatuur’ vermakelijk vind, die hou ik erin (niet de hele tijd hoor, maar gewoon af en toe voor gein). En inderdaad: ‘oefengenoten’ klinkt vreemd, maar dat komt omdat het vreemd is. Zelf zeg ik liever ‘leraren’ dan ‘leraars’ – maar hé, doe waar je zin hebt.
Als die leenwoorden echt zo onnodig waren, dan hadden we ze allang teruggegeven. Blijkbaar voldoen deze woorden en zijn ze minder onnodig dan u doet voorkomen.
Anoniem reageren is overigens ook weer zo anoniem reageren. Toch?
Maria Thomas-Franssens zegt
Mondelinge examens kunnen veel leed voorkomen. Bij ons zat een jongen die zowat volledig dyslectisch was – maar wel heel slim. Uiteindelijk kon hij toch examen doen, mondeling, en slaagde hij met vlag en wimpel. Maar zeker als de lessen mondeling zijn zou ik zeggen dat het tentamen/examen ook mondeling moet zijn. Dat komt er vanzelfsprekend uit voort.
Herma van den Brand zegt
Zo’n groepsmondeling als eindtoets lijkt mij prima voor hbo. In het vo vind ik dit minder geslaagd, omdat een verplichte literatuurlijst van, zeg 15 boeken, vereist is. Dat lijkt me niet motiverend voor grote groepen leerlingen die hun weg in de literatuur nog moeten zoeken.
Ik ben wel voor een 1-op-1-eindgesprek over de literatuurlijst (een schriftelijke toets vind ik echt uit den boze) waarbij de leerling en niet de docent het voortouw neemt. Daar heb ik heel goede ervaringen mee!
Bas Jongenelen zegt
Het is natuurlijk wel mogelijk om een aantal gemeenschappelijke boeken te lezen. Als je met de klas Karel & Elegast leest (ik zeg maar wat), een selectie uit de sonnetten van P.C. Hooft en Noodlot van Couperus, dan heb je al drie boeken gemeenschappelijk. Je ziet bij leerlingen ook vaak dezelfde schrijvers terugkomen. Als de ene leerling Twee vrouwen en de andere De aanslag gelezen heeft, dan kun je samen praten over de invloed van de klassieke oudheid op het werk van Mulisch.
Eva-Madou Gerrits zegt
Ik heb met mijn collega dit jaar voor het eerst groepsgesprekken gehouden (6 vwo). De leerlingen hadden een keuze tussen drie soorten toetsen: schriftelijk, traditioneel mondeling of een groepsgesprek (vier personen). Het overgrote deel van mijn klas koos voor het gesprek. Het beviel ons veel beter dan het persoonlijke mondeling en het schriftelijk tentamen. Je hoort veel meer en leerlingen vullen elkaar aan. Als hulpmiddel hadden we kaartje gemaakt waarop algemene termen (vehaalanalyse, recensie, schrijver) stonden, om het gesprek lopend te houden. Het duurde een uur per gesprek, maar leerlingen waren elke keer verbaasd dat het alweer zo snel voorbij was.
Ik lees hier een aantal dingen die ik zeker zal meenemen voor het volgende schooljaar. Dank!
nothingpersonal30 zegt
Wij hebben al jarenlang in havo en vwo het traditionele mondeling van 25 minuten met voorafgaand de toets literatuurgeschiedenis die elk jaar weer frusterend slecht wordt gemaakt. Ik ben serieus op zoek naar een andere manier van toetsing. Liever zou ik literatuurgeschiedenis en de gelezen literaire werken in een keer toetsen. Het groepsgesprek spreekt me wel aan, maar gaat dat werken bij havo?