Gegroet, vrienden van de verscheiden neerlandici! Welkom bij de tweede aflevering van onze nu al succesvolle nieuwe slowquiz, waarin het niet gaat om het snelste of het beste antwoord, maar om de bevrediging die een weldoordacht of snedig verhaal ons allen oplevert. U krijgt het hele lijstje van neerlandici die we de komende week gedenken. Als u een verhaal hebt over een van hen, voegt u het bij de reacties toe. Het mag ook een persoonlijke herinnering zijn aan de confrontatie met zijn of haar werk, als het maar aardig is om te lezen.
Op deze manier richten we het komende jaar een op gedenksteen in verhalen op voor al onze verscheiden neerlandici. Leest u vooral ook de vorige aflevering met spannende verhalen over Van Ginneken, Enno Endt en Jozef Vercoulli (wiens naam niet als ‘Verkoeje’ wordt uitgesproken).
En u kunt natuurlijk ook nog altijd omissies in onze lijst signaleren, die inmiddels is bijgewerkt tot toch al 225 verscheiden neerlandici.
Dit zijn de neerlandici die wij de komende week gedenken:
- zondag 23 april:
Geen neerlandici geboren of gestorven
- maandag 24 april:
24-04-1868 sterfdag Lamert te Winkel 24-04-1953 geboortedag Dick Welsink - dinsdag 25 april:
25-04-1950 geboortedag Corrie Joosten 25-04-1981 sterfdag Wim Buitendijk - woensdag 26 april:
26-04-1877 sterfdag Arie de Jager 26-04-2018 sterfdag Steven ten Brinke - donderdag 27 april:
27-04-1854 geboortedag Johannes Franck 27-04-1936 sterfdag Frederik Stoett 27-04-1946 geboortedag Ton Vallen - vrijdag 28 april:
28-04-1936 geboortedag Wam de Moor 28-04-1940 geboortedag Wim Hazeu - zaterdag 29 april:
29-04-1929 geboortedag Eva Essen-Fruin
Wat weet u nog van hen?
Marc van Oostendorp zegt
Arie de Jager was, meen ik, een beroemde taalgeleerde die op een bepaald moment een ‘fittie’ had met een collega en daarom uit de redactie van zijn eigen tijdschrift stapte.
Ton Vallen werkte bij het ‘Werkverband Taal en Minderheden’ aan de Letterenfaculteit van de Katholieke Universiteit Brabant toen ik er studeerde (maar dan bij het ‘Werkverband Vergelijking van Grammaticamodellen’). Ik herinner me zijn mateloze (en natuurlijk volkomen terechte) bewondering voor William Labov, ook als schrijver. Ik ben pas later gaan beseffen dat Vallen ook een soortgelijke breedte in belangstelling had, voor dialectologie én sociolinguïstiek én toepassingen op het onderwijs.
Marc Beerens zegt
Ik heb niet direct iets paraat over een van de neerlandici uit het overzicht, maar ik kan nog iets bijdragen over een neerlandicus bij wie ik uitkwam naar aanleiding van de Slowquiz van vorige week. Dat was Carel Swinkels, geboren op 26 april 1921, aankomende week dus 96 jaar geleden. Hij overleed op 23 oktober 1996. Carel Swinkels studeerde in 1948 af als neerlandicus aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. ( http://tijkools.nl/deurneendepeel/Carel.html ) In de jaren ’60 begon hij voor het maandblad ‘Hoftijdingen’ aan een reeks van terugblikken op zijn studententijd, waarin hij zichzelf in de derde persoon opvoert als ‘de reünist’. Onder die titel zag een selectie van zijn stukken in 1982 in boekvorm het daglicht. Dries van Agt nam het eerste exemplaar in ontvangst. http://www.geheugenvannederland.nl/nl/geheugen/view?coll=ngvn&identifier=KDC01%3A7278485
In Swinkels’ herinneringen aan zijn studentenjaren weerklinkt iets van het ‘Endspiel’ van het rijke Roomse leven, ook in de stijl, maar lezing ervan is toch altijd de moeite waard. En het krioelt erin van de neerlandici. We vingen vorige week al een glimp op van Jacques van Ginneken, maar ook Gerard Brom, Anton van Duinkerken, L.C. Michels, Herman van Run en Jo Wils zijn van de partij. En Bernard Molkenboer, door Swinkels opgeroepen in een stukje over de ‘Vondelkring’:
‘En als de linde geurt en de reünist de geluiden hoort van de juni-avond en ziet dat de Melkweg nog steeds bestaat, moet hij denken aan één van de stijlvolste gezelschappen, die Nijmegen ooit gekend heeft. Dat gezelschap heette “De Vondelkring” en om misverstanden te voorkomen, dient daar onmiddellijk aan toegevoegd dat het geen mondaine pretenties had. Het was veel eerder een gedistingeerd leesgezelschap, in de trant van Diepenbeek of de oude Thijm. Oprichter en leider was de hooggeleerde Bernhard H. Molkenboer O.P., aan wie de reünist veel herinneringen bewaart. In zijn riante woonvertrek in het Albertinum vonden de bijeenkomsten van de Vondelkring plaats, tot die Nijmeegse basis der Dominikanen door de Duitse beschermers voorgoed in de as werd gelegd.
Over het vertrek dient nog gezegd, dat het helemaal in het teken stond van Vondel. Joost zat niet alleen gebrandschilderd in het raam, maar een buitenlid van de kring, dat het raam op een zomerse avond openzette, zei, naar boven schouwend, nooit iets banaals als: “Sjonge, wat ’n lucht.” Nee, dat buitenlid zei iets in de trant van: “Ziet nu dat zwaerk toch eens aan. Het vonkelt van een clare maan en starren duizendtallen.”
(…)
Na de oorlog is de Vondelkring nooit meer uit de as van het Albertinum herrezen. De hooggeleerde Molkenboer, die door de oorlog zijn hele Vondelarsenaal kwijt raakte, inclusief een “Leven van Vondel”, waar hij drie jaar onverdroten aan gewerkt had, werd in zijn stilste momenten een ongelukkig mens, want hij verloor zijn levenswerk. Hoe dat gebeurde heeft hij van dag tot dag genoteerd in een merkwaardig geschrift, dat een kleine twintig jaar geleden in druk verscheen onder de titel: “Mijn Vondelbiografie en de oorlog”.
De reünist is de hooggeleerde Molkenboer, die niet graag alleen was, ook later blijven bezoeken. Aanvankelijk in Neerbosch en later in “Huize Bethlehem” in de Regentessestraat. (…) De reünist heeft zich in die dagen vaak afgevraagd, of Molkenboer door zijn totale verslondenheid in Vondel zó geworden was, als hij ook in die laatste jaren is gebleven. Dat wil zeggen: door en door Amsterdams, en dus ook op een heel bepaalde wijze Hollands, maar daarnaast zo overdadig barok en zuidelijk, dat men vaak moest denken aan Rubens, wiens magistrale behuizing nog altijd in hetzelfde Antwerpen staat, van waaruit vader Vondel de wijk nam.
Molkenboer verheelde nimmer dat hij er van hield den inwendigen mens veelvuldig en breedvoerig te versterken, het liefst als zwierig gastheer. In de tijd dat daar medische weerstanden tegen begonnen te rijzen, heeft de reünist nog een tijdlang getracht in het strengste geheim wat glans te verlenen aan de vastendagen door middel van een uitstekende rozijnenpudding, die steevast op vrijdag werd bereid door Sjef, de kok van de Mensa, die in die dagen in het Oudburgerengasthuis was ondergebracht. De reünist was steeds om half twee present in de keuken om een klein emmertje pudding te halen met een schone witte handdoek erover. Sjef was in het komplot, evenals de zuster die het emmertje aan de deur placht aan te nemen met een gezicht of de komplete B.V.D. haar op de hielen zat.
Kort voor zijn dood stuurde Bernhard H. Molkenboer als dank een boekje over Joost van den Vondel. Er lag een briefje in, met ondermeer de vraag: “Zou je niet eens iets kunnen schrijven over de Vondelkring?” Dat is dan nu gebeurd. Wel wat laat, maar met de beste intentie. En met de blijde zekerheid, dat ten aanzien van Bernhard H. Molkenboer uit de “Wiltzang” geciteerd kan worden:
De hemel schaft ons dranck en kost
De hemel is ons dak’