Door Marc van Oostendorp
Beethoven is ontegenzeggenlijk een groot componist, die prachtige muziek heeft geschreven. Maar wanneer luistert een mens ooit naar die muziek? Wanneer heb je voor het laatst de maneschijnsonate opgezet om ernaar te luisteren? Wanneer zat je voor het laatst in een zaal waar ze de Negende speelden? Beethoven is zo klassiek dat het onmogelijk om ernaar te luisteren; in de concertgebouw omdat je toch niets kunt horen door het geknisper van de hoestbonbonpapiertjes, en thuis omdat je iedere noot kent.
Willem Kloos is wat mij betreft de Beethoven van de Nederlandse literatuur. Ja, de Zee, de Zee klotst voort in eindeloze deining. Ja, ik ween om bloemen in de knop gebroken. Ja, ik ben een god in ’t diepst van mijn gedachten. Maar dat alles zorgt ervoor dat het bijna onmogelijk is om de Verzen te lezen.
Nieuwe feiten
Twee uitgaven van Vantilt helpen om een mens van die doofheid genezen: de biografie die de Peter Janzen en Frans Oerlemans – drie jaar geleden gepromoveerd op ‘de Amsterdamse jaren’ van de dichter – samen schreven, en een nieuwe uitgave van Verzen, die zij redigeerden.
De biografie is zakelijk geschreven. Janzen en Oerlemans doen duidelijk best zo dicht mogelijk bij de bekende feiten te blijven en zo min mogelijk te interpreteren. Daarin wijken ze af van de biografie die Bart Slijper vijf jaar geleden over Kloos publiceerde. Dat laatste boek was wat persoonlijker en wat minder wetenschappelijk Toch lukt het Janzen en Oerlemans door alleen die feiten te geven wel een beeld van de man te geven, ook doordat het boek rijk geïllustreerd is, en vooral doordat ze een aantal nieuwe feiten naar boven weten te halen.
Aanhankelijk
Die feiten gaan vooral over Kloos’ relaties met vrouwen, die weliswaar anders waren dan die met intieme vrienden als Perk, Verwey en Pet Tindemans, maar daarom niet minder gecompliceerd. Je krijgt de indruk dat het verschil vooral was dat Kloos bij vrouwen meer de touwtjes in handen sleep, terwijl hij zich bij mannen helemaal liet meeslepen en zo aanhankelijk werd dat die mannen er op zeker moment benauwd van werden, met totale rampen als gevolg.
Janzen en Oerlemans wijzen er terecht op dat er geen aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat Kloos seksuele gevoelens koesterde voor die mannen; zoals er trouwens ook geen aanwijzingen zijn voor seksuele gevoelens voor vrouwen. Wat we alleen weten was dat hij enorm aanhankelijk was.
Dronkemanswoede
Hij was vooral een man die enerzijds een enorme behoefte had aan verbondenheid, en tegelijkertijd daar eigenlijk geen talenten voor had. Het blijkt ook uit de manier waarop hij zijn hele leven aan De Nieuwe Gids bleef hangen, als een clubblad van een club die eigenlijk nooit had bestaan. De Tachtigers waren vooral Kloos’ fantasie, want de verschillende leden (Van Eeden, Van Deyssel, Paap, Van der Goes, Verwey) waren vanaf het allereerste begin al met heel verschillende dingen bezig. En ook Kloos zelf was veel te eigengereid en individualistisch om bij een hechte club te horen.
En zo kun je de Verzen ook eigenlijk lezen: als de tragedie van iemand die heel graag bij iemand of bij andere mensen wilde horen en die tegelijkertijd helemaal zichzelf wilde zijn. Daarom zijn de vaak miskende scheldsonnetten ook terecht in deze uitgave (die de eerste druk volgt) opgenomen: omdat de gal die erin gespuwd wordt zo duidelijk hoort bij de liefde die hij elders uitspreekt. En nu we ons niet meer hoeven te bekommeren om de vraag of Frederik van Eeden wel voldoende recht wordt gedaan, kun je ook meegaan in de machteloze op rijm gezette dronkemanswoede:
Zwak-burgerlijk en laf-lief levend Bussum,
Dat zijt een speel-vertrek voor slechte kinderen,
Daarheen verwezen, wijl zij dan niet hinderen
Konden de echt-groote menschen. Zeg eens, lust je ’em,Dees donderende vuist?
Dubbelbiografie
Het is jammer dat Janzen en Oerlemans zich in het nawoord alsnog aan een duiding wagen. Waar ze er dus enerzijds op wijzen dat een modern idee van homoseksualiteit niet zomaar op het eind van de negentiende-eeuw valt te plakken, schromen ze in dat nawoord niet ineens om borderlinestoornis te diagnosticeren bij de dichter. Hoewel het duidelijk is dat Kloos in zijn jonge jaren aan zo’n beetje kenmerken voldeed die het Wikipedia-artikel over deze stoornis noemt, schiet je met dat label verder geloof ik weinig op.
Net als Bart Slijper lijken ook Janzen en Oerlemans er overigens vanuit te gaan dat Kloos leven zich eigenlijk alleen in de jaren 1880-1896 afspeelde. Met name over de veertig jaar na die laatste datum gaan ze heel snel heen. Natuurlijk is het betrekkelijk moeilijk om een verhaal te vertellen over iemand die veertig jaar in Den Haag woont, zijn vrouw Jeanne de meeste praktische zaken laat regelen en geen domme dingen doet maar ook geen uitzonderlijke prestaties meer levert. Maar ik hoop toch dat er een keer iemand komt die zich juist op deze periode werpt – misschien in een dubbelbiografie met Jeanne.
Misschien zou er ook een keer iemand een goede bloemlezing moeten maken uit de dingen die Kloos in die laatste veertig jaar geschreven heeft. Dat kan toch niet alléén maar troep zijn.
Maar tot die tijd kunnen we het ook wel doen met de veelzijdige, frisse, levendige Verzen.
Peter Janzen en Frans Oerlemans. Willem Kloos (1859-1938). O God, waarom schynt de zon nog! Nijmegen: Vantilt, 2017. Bestelinformatie bij de uitgever.
Willem Kloos. Verzen. Nijmegen: Vantilt, 2017. Bestelinformatie bij de uitgever.
Sander Bink zegt
Interessant. Ik las enkel de biografie van Slijper vooralsnog (die ik goed vond). Wat mij vaak opvalt is dat moderne Nederlandse biografieën van oudere schrijvers vaak tot de conclusie komen dat iemand niet homoseksueel was omdat ‘er geen bewijs voor is.’ Neen, dat bewijs zou ik ook niet kunnen vinden bij mijn buurman Piet, die het toch echt is. Ik denk dat Kloos homoseksueel was maar voeg er vervolgens aan toe dat dat er misschien niet toe doet. Wat er wél toe doet is dat dit discours rondom de persoon en schrijver Kloos blijkbaar is ontstaan. Zijn verzen worden wel gelezen als homo-erotische teksten en zijn vriendschappen uit het echte leven worden beschouwd als vriendschappen in de categorie liefde zonder naam. Een soort cult maar ook een referentiekader misschien voor, om voor rond 1900 te spreken, jonge homoseksuele lezers die twijfelen over een en ander, en bij Couperus en de Tachtigers en verder nergens daar referenties naar líjken te vinden. Ik vind dat je in die context die vermeende homoseksualiteit niet van tafel moet schuiven vanwege gebrek aan ‘bewijs’ maar je die optie open moet laten en in ieder geval dat discours erover moet weergeven. Leest daarvoor het indrukwekkende standaardwerk van Robb, Strangers, homoseksual love in the 19th century, ook voor cultureel bepaalde en talige codes die je zou kunnen aanwijzen. Als een personage piano of viool speelt en van de kleur groen houdt bijvoorbeeld. Je leest daar zo over heen, maar als je er op let zijn er allerlei van dat soort ‘codes’.
Dit is, als voorbeeld, wat ik ook probeer te doen bij mijn biografie van de kunstenaar Carel de Nerée (1880-1909) waar ik aan werk. Ik dénk dat hij homoseksueel was, maar weet dat niet zeker, er zijn immers net zoveel aanwijzingen voor het tegenovergestelde. Een ware ladies man. Maar zoals Kloos homo-erotische verzen leek te schrijven, tekende De Nerée allerlei figuren waar de grenzen van gender, mannelijkheid en vrouwelijkheid en betamelijkheid lijken te vervagen. Dan is hij daar óf zelf mee bezig, of sluit onbewust aan bij een artistieke beeldtaal over dat discours. Dit alles geldt ook voor Couperus. In de laatste biografie worden ook allerlei wilde theorien aangehaald over dat hij nooit naar bed zou zijn gegaan met zijn vrouw. Larie. Want hoe het ook is: Couperus is een homoseksueel icoon geworden a la Oscar Wilde. Dát zou je dus kunnen bestuderen, hoe komt zo’n beeld tot stand én doet het er toe? Wellicht niet, en zijn dit opmerkingen van generlei waarde. Maar het zou kortom zinnig kunnen zijn wanneer biografen zich meer rekenschap van geven tussen het, denk ik, belangrijke maar zeer moeilijke verband tussen werk, persoonlijkheid en seksualiteit en dat niet zo van tafel schuiven bij gebrek aan bewijs.
Marc van Oostendorp zegt
Voor de duidelijkheid: Janzen en Oerlemans houden zich in hun boek nauwelijks bezig met de hele kwestie of Kloos en Verwey nu wel of niet homoseksueel waren, maar beschrijven vooral hun stormachtige verhouding. Die kwestie van de seksualiteit komt alleen even aan bod in een nabeschouwing.
Behalve dat het misschien irrelevant is (maar ja, is pakweg het beroep van Kloos’ vader wél relevant, en zo ja, waarvoor?), lijkt me een bezwaar tegen die categorisering precies te liggen in die categorisering, omdat hij zo binair is. Bas Heijne heeft daar onlangs in zijn column behartenswaardige dingen over geschreven naar aanleiding van het ‘hand-in-hand-incident’ en de reacties erop:
Kloos’ zeer stormachtige verhoudingen met mannen doen niet per se iets af aan zijn huwelijk met Jeanne, al wordt dat iets te gemakkelijk gesuggereerd door hem tot pure homoseksueel te maken. Zoals je zelf schrijft over Couperus en De Nerée waren zij juist misschien meer bezig met de vloeibaarheid van (seksuele) identiteit. Daar doe je afbreuk aan door ze met alle geweld homo- of heteroseksueel te willen maken.
Rob zegt
Spijtig dat ook dit keer de laatste veertig jaren uit het leven van Kloos (te) weinig aandacht krijgen, hoewel ik wat Janzen en Oerlemans in hun biografie ten aanzien van deze periode te berde brengen wel kan billijken. Wat Slijper indertijd deed door die periode in drie/vier bladzijden af te raffelen – wat zijn boek feitelijk tot een monografie maakte – maakte diens biografie, die niet vrij is van schoolmeesterachtigheden – tot een ‘gevreesd gemis’. Is er te weinig materiaal bewaard gebleven uit de jaren na 1896? Dat zou dan een verklaring kunnen zijn.
Rob Delvigne zegt
Een opzienbarend voorval uit het latere leven van Willem Kloos is de plaatsing van een artikel van R.H.J. Bakker in zijn Nieuwe Gids, waarin karaktermoord werd gepleegd op Frederik van Eeden. Bakkers artikel uit 1929 ontketende een storm van verontwaardiging bij pers en literatoren, ook omdat de algemeen bekende dementie van Van Eeden erin werd gepresenteerd als een uitvloeisel van diens karakterzwakte. Met moeite wist de letterkundige wereld Kloos ervan te weerhouden om het slotdeel van Bakkers schotschrift in een volgende aflevering te publiceren.
Het artikel en diens auteur (wie was Bakker?) hebben heel wat stof doen opwaaien. Men hield toen en later (bijv. Harry Prick) mw Kloos voor de schrijfster. Janzen en Oerlemans stippen even aan, dat een archivaris van het Letterkundig Museum vergeefs naar de kopij van het niet-geplaatste slotdeel heeft gezocht. Daar moet de lezer van hun biografie het mee doen. Die lezer krijgt niet te horen, dat het tweede deel te vinden is tussen de niet-geplaatste kopij in het Nieuwe-Gids-archief van de Koninklijke Bibliotheek. Ik heb er in 2006 uitvoerig over geschreven en uit geciteerd in De Parelduiker, het tijdschrift waarin beide biografen ook regelmatig publiceren. Een domme misser van de heren in hun dissertatie, waarvan de lezer de dupe wordt.
Terzijde: ene R.H.J. Bakker overleed na een ‘langdurige ongesteldheid’ op 18 april 1932 (overlijdensadvertentie in het Handelsblad van 20 april 1932, met dank aan Delpher).
Bert Mostert zegt
De relevantie van de volgende zinsnede ontgaat mij “Natuurlijk is het betrekkelijk moeilijk om een verhaal te vertellen over iemand die veertig jaar in Den Haag woont” ook in combinatie met wat volgt.
Verder: een psychiatrische diagnose stellen is voor niet-ingewijden inderdaad een no-go-area. Voor psychiaters, zoals ondergetekende, is het zelfs niet toegestaan als zij de persoon in kwestie niet hebben onderzocht…Glad ijs derhalve voor Janzen en Oerlemans.