Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (123)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Er bestaat geloof ik geen goede theorie over het herhaalde woord. Ooit was de theorie eenvoudig en elegant, maar helaas ook incorrect: ze zei dat een goede schrijver geen inhoudswoorden herhaalde. Ik weet eigenlijk niet of dat advies nog wel gegeven wordt aan beginnende schrijvers, maar het is niet moeilijk om de voorbeelden op te stapelen waarin uitmuntende schrijvers uitmuntende regels schrijven waarin ze op een uitmuntende manier woorden herhalen.
Er is bijvoorbeeld het werk van Herman Gorter:
Terwijl de aarde om het zonlicht gaat,
terwijl de bosschen stralende energie
van de zon drinken, terwijl ieder wie
leeft, de lucht gebruikt, alles brandend staat.Terwijl de aarde tellekens beslaat
met damp, haar zee geeft wolke’ aan haar gelaat,
terwijl de aarde aldoor voorwaarts vliegt,
en als een slinger om de zonne wiegt –stijgt midden in die schoonheid eene schoonheid,
midden in doode schoonheid schooner leven:
de menschen ordnen zich tot een nieuw worden.In natuur’s schoonheid groeit op menschenorde,
in schooner menschheid ’t schoon ééns menschen leven:
Een schoonheid in een schoonheid in een schoonheid.
Toch laat dit voorbeeld ook zien dat de oude theorie niet alleen maar vervangen kan worden door ‘je mag woorden best herhalen, lekker pûh.’ Je kunt best heel vaak schoonheid zeggen achter elkaar, maar het heeft wel een bepaald effect.
Gorter was een meester in het stamelen. Niemand kon zo goed, zo dicht bij het onbenoembare komen als hij. Hoewel het moeilijk is om zoiets wetenschappelijk aan te tonen, hebben mensen ervaringen die zo groots zijn, dat ze het idee hebben dat ze ze niet kunnen verwoorden.
Paradoxaal genoeg kun je door dát te laten zien dat gevoel vervolgens alsnog overleveren. Wanneer dit sonnet niet gestameld was geweest, niet zo onhandig geformuleerd, zou het nauwelijks betekenis hebben: de natuur is mooi, de mensen zijn mooi, de individuele mens is mooi. Nou en? Maar door het onhandige, het doorbreken van het rijmschema van het klassieke sonnet – het octaaf bij Gorter is abba aaBB, het sextet zit vol rijk rijm), en vooral door dat almaar herhalen van schoonheid, schoonheid, schoonheid, ontstaat een meeslepend gevoel, het soort socialistisch-religieus gevoel waar Gorter zo sterk in was.
De theorie is dus: een woord herhalen klinkt onhandig. Maar die onhandigheid kun je af en toe goed gebruiken om precies te zeggen wat je voelt.
Jona Lendering zegt
Uitmuntend stukje, werkelijk uitmuntend.
Wouter Steenbeek zegt
Het valt mij op dat het metrum een beetje rommelt, op zijn minst naar de strenge maatstaven van toen. De eerste regel zou volgens de toenmalige conventies maar vier voeten moeten hebben, omdat een sjwa met een klinker erna geëlideerd wordt: Terwijl daardom hetzon lichtgaat. Maar even verderop, in regel zes, kapt hij een -n af om elisie op gang te krijgen (wolke’). Regel vier hangt van antimetrieën aan elkaar. En in regel twaalf is ‘natuur’ ineens nátuur geworden.
Een beetje kleingeestig misschien om Gorter vliegen af te vangen, maar je verwacht het gewoon niet van een Tachtigerssonnet. Ik weet ook niet of ik het een mooi gedicht vind. Dat machteloze, stamelende herhalen is zeker mooi gedaan (dat deed Gorter inderdaad vaker: “Zie je ik hou van je/ ik hou van je, ik hou van je”), maar steeds weer die harde sch-cluster, dat vind ik niet erg poëtisch en zeker niet sonnet-achtig.
Tot slot valt me het betrekkelijk voornaamwoord ‘wie’ in de derde regel op. Het doet me aan Johan Cruijff denken. Ook dat verwacht je niet bij de Tachtigers: die gebruikten voor hun poëzie het meest verhevene en archaïsche taalregister dat het Nederlands de afgelopen 200 jaar gekend heeft.
Erik de Smedt zegt
Inhoudelijk bevat dit (inderdaad formeel zwakke) sonnet een rare tegenspraak: waarom spreekt de dichter in de derde strofe van ‘doode’ schoonheid, nadat hij in het octaaf zeker negen keer de levende activiteit van natuur en heelal heeft bezongen?
Polly Levens zegt
Een boom die zijn mooie bladeren in de herfst kwijt raakt, krijgt in de lente weer nieuwe mooie bladeren. De gele [ soms rode ] bladeren die in de herfst op de grond zijn gevallen, zijn ook mooi, alleen anders mooi, dan aan de boom. De schoonheid is onophoudelijk.
Dat geldt ook voor de zee, de aarde, de vissen en voor de mensen.
Gert de Jager zegt
In het octaaf gebeuren de dingen telkens en aldoor, in het sextet zien we ‘een nieuw worden’. Dode natuur versus wat de menschheid weet te bereiken.
Erik de Smedt zegt
Dank voor deze toelichting: na de cyclische tijdsopvatting in het octaaf een lineaire in het sextet. Is dit sonnet dan al uit Gorters socialistische periode?
Ik heb altijd wat moeite met de traditionelere vorm van de latere Gorter, en die zo vrije, literair progressieve van de dichter van ‘Verzen’ (1890) – een gevoel van omgekeerde evenredigheid.
Gert de Jager zegt
Het gedicht wordt voor het eerst in gepubliceerd in Verzen uit 1903 en staat daarin vlak na ‘De dag gaat open als een gouden roos’. In dat gedicht had Gorter op zijn vierendertigste het socialistisch geluk gevonden.
Jan Kuijper schreef een fraai artikel over Gorters sonnetten: ‘Regelmatig gingen regelen wateren’. Helaas niet digitaal te vinden, maar alleen in: Kees Fens en Hugo Verdaasdonk (red.), Op eigen gronden; opstellen aangeboden aan Prof. Dr. J.J. Oversteegen (…), Utrecht 1989.