Dat er problemen zijn met het eindexamen Nederlands, dat weten we nu wel. Ruim dertigduizend scholieren klaagden dit jaar bij de scholierenvakbond LAKS. Maar hoe zit het met andere examens? Om dat proefondervindelijk te onderzoeken besteedde ik de afgelopen zondag aan het eindexamen Frans (vwo).
Dat viel niet mee. Eigenlijk doen zich er vrijwel dezelfde problemen voor als bij het eindexamen Nederlands. Wij neerlandici zijn niet alleen.
Het begint met de teksten: een schier eindeloze parade van betrekkelijk korte teksten (12, zegge: twaalf) die allemaal van het type wist-u-dat zijn, het soort dat de gemiddelde redactie gebruikt om een gaatje dat ergens gevallen is nog op te vullen. Wist u dat er in East Anglia een universiteit is waar studenten een half uurtje siesta kunnen houden? Dat een biohacker in Amerika onlangs zijn eigen DNA getest heeft? Dat het in Marokko sinds april 2010 is toegestaan om (bepaalde) Berber-namen aan je kind te geven? En zo maar door, en zo verder. Een aantal artikelen komen zelfs letterlijk uit een tijdschrift dat de onsterfelijk suffe titel Ça m’interesse draagt, ‘Dat vind ik nou leuk’.
Minimale afwisseling
Allemaal informatie waar je niets aan hebt en waar je niet op zit te wachten en die alleen dient om te toetsen of je bereid bent uren te besteden aan het consumeren van wetenswaardigheden en daar dan vragen over te beantwoorden. Een artikel over een actueel onderwerp, of over kunst en cultuur, of een artikel dat ergens een wat originelere invalshoek op heeft zat er niet bij.
Maar goed, zou men zeggen: men kan niet iedereen tevreden stellen en het gaat er maar om dat de scholier laat zien dat hij een tekst over een willekeurig onderwerp begrijpen kan. Maar waarom niet een minimale afwisseling in genres? Bij het examen Nederlands word je doodgegooid met meningen, zijn de opinies van Franse auteurs onbelangrijk?
Sluwe DIY-bioloogjes
En dan de vragen! Die leken wel genomen uit het eindexamen Nederlands van 2013 – een en al multiple choice wat de klok sloeg, ook bij vragen die gingen over relatief subtiele interpretatiekwesties. Multiple choice is daarvoor ongeschikt: bij een meerkeuzevraag is niet alleen maar één antwoord goed en alle andere onzin, maar is er minstens één alternatief antwoord dat eventueel ook goed zou kunnen zijn. Bij tekstinterpretatie rijst dan altijd de kwestie waarom dat alternatief niet eigenlijk ook goed zou zijn – maar als examenkandidaat heb je geen ruimte om dat toe te lichten: je mag alleen die ene letter geven. En zo moest je bij een van de vragen kiezen tussen d’ailleurs (hoe dan ook) en en outre (bovendien) als een mogelijk verbindingswoord tussen twee zinnen – die allebei de verbindingen toe leken te staan.
Een eigenaardigheid van dit soort examens is overigens dat antwoorden op open vragen die in het Frans zijn gesteld worden fout gerekend. Je mag niet alleen in het Nederlands antwoorden, je moet in het Nederlands antwoorden. Ik neem aan dat ergens in de wet staat dat dit zo is, maar je zou denken dat men dan de wet maar moet veranderen. In dit examen leidt het bovendien tot verwarring: op een bepaald moment word je geacht een tweetal synoniemen aan te wijzen voor een term (‘génies de génétique’). Moet je dan ‘garagebiologen’ en ‘sluwe DIY-bioloogjes’ zeggen of ‘biologistes de garage’ en ‘petits malins de DIYbio’? Het blijkt volgens het correctievoorschrift op de website het laatste te zijn, maar waarom?
Geheime gedachten
Een van de artikelen gaat over het feit dat een Franse hogeschool een examen algemene ontwikkeling afschaft. Volgens de auteur is dat niet erg, want die kennis is vaak toch niet meer dan het kunnen oplepelen van willekeurige feitjes. Zo mag je dat echter niet antwoorden, als je gevraagd wordt wat de mening is van de auteur. Je moet, ook weer volgens het correctievoorschrift, zeggen: ‘die kennis zou slechts oplepelen zijn’. “In de formulering van het goede antwoord moet iets van veronderstelling verwoord worden.” Wie dat zou vergeet, kan fluiten naar zijn punt.
Er is dit jaar een recordaantal klachten ingediend over het eindexamen Nederlands, maar ik heb eigenlijk de indruk dat dat dit jaar juist wel meeviel. Voor de echt ouderwetse examenproblemen – vervelende teksten, vragen die van de kandidaat vooral vergen dat hij de geheime gedachten van de examenmaker kan lezen – moest je dit jaar bij Frans zijn.
Marcel Plaatsman zegt
Kijk aan, de conjunctief van de indirecte rede is nu ook verplicht in het Nederlands! (“In de formulering van het goede antwoord moet iets van veronderstelling verwoord worden.”) Zo komen we nog ergens. De taal wordt van bovenaf verfijnd.
Emmy zegt
“op een bepaald moment wordt je geacht…” vind ik een beetje slordig.
Ben Wilbrink (@benwilbrink) zegt
Belangrijk principe bij het ontwerpen van examenopgaven: uit de tekst van de vraag moet het de kenner van de stof (zowel de kandidaat als de corrector) duidelijk zijn wat als goed antwoord zal tellen. Daar zijn dus geen bladzijden regeltjes voor nodig, noch antwoordmodellen.
Bij keuzevragen ligt het iets ingewikkelder: de stam van de vraag moet op zichzelf een goede open vraag zijn. En dan geen flauwekul uithalen met de aangeboden alternatieven.
Ik weet niet waar het CvTE mee bezig is, maar het heeft een dierentuin met paarse krokodillen gebouwd.