Door Marc van Oostendorp
Lijkt de betekenis van nu meer op die van ik of meer op die van hij? Dat is een van de fascinerende vragen die Daniel Altshuler opwerpt in zijn nieuwe, gratis te downloaden studie Events, states and times, waarin hij ingaat op de manier waarop er in verhalen met de tijd wordt omgegaan.
Op het eerste gezicht lijkt nu meer op ik dan op hij. Ik verwijst altijd naar de spreker: het krijgt alleen een andere betekenis wanneer iemand het gebruikt:
Irene zei dat Peter liever wilde dat ik wegging.
Anders zit dat met hij dat verwijst naar ‘de belangrijkste (mannelijke) persoon waarover we op dit moment aan het praten zijn’. In de volgende zin kan dat Peter zijn, of iemand die ik aanwijs terwijl ik deze zin uitspreek, of iemand over wie we het net hebben gehad:
Irene zei dat Peter liever wilde dat hij wegging.
Nu lijkt net als ik ook zijn betekenis te verlenen aan de precieze omstandigheden waaronder het wordt uitgesproken:
Ik hoorde vorige week dat er nu een aardbeving zou zijn.
Nu verwijst niet naar het moment dat ik naar het nieuws luisterde, maar naar het moment waarop ik deze zin uitspreek. Het gaat over het heden, terwijl nota bene alle werkwoorden in de zin in de verleden tijd staan. Wanneer je het woordje nu weglaat, verandert de inhoud van het bericht dat je hoorde:
Ik hoorde vorige week dat er een aardbeving zou zijn.
Deze zin betekent dat het bericht vorige week was dat er op enig moment na het bericht een aardbeving zou zijn, niet wanneer dat precies zou plaatsvinden.
Toch kan nu in een wat uitgebreider verhaaltje wel degelijk van betekenis veranderen:
Victoria begon nerveus te worden, dacht Jenya. Ze liep maar te ijsberen. Arm kind! Ze had afgelopen week gehoord dat er nu een aardbeving zou zijn.
In dit geval betekent nu niet: nu ik dit vertel, maar op het moment dat Jenya dit dacht. Het woord nu staat nu in een zin in de zogenoemde vrije indirecte rede (we lezen de gedachte van Jenya zonder dat dit in deze zin expliciet wordt gemaakt), maar voor ik heeft dat meestal geen effect. Wanneer je het volgende zegt, betekent ik niet ineens Jenya. Het blijft ijzerenheinig verwijzen naar degene die het verhaal vertelt.
Victoria begon nerveus te worden, dacht Jenya. Ze liep maar te ijsberen. Arm kind! Ik had afgelopen week gehoord dat er nu een aardbeving zou zijn.
Alleen in de directe rede kan ik van betekenis veranderen (‘De uil sprak: “Ik ben moe”.’) Altshuler laat met voorbeelden, ook uit de wereldliteratuur, zien hoe nu echter ook buiten de vrije indirecte rede van betekenis kan verschuiven. Uit Boelgakovs De meester en Margarita:
Pilatus hief zijn gemartelde ogen op naar de gevangene en zag hoe hoog de zon nu boven het hippodroom stond.
Als je het waarheidsgehalte van deze zin wil evalueren, hoef je niet te weten of de zon hoog boven het hippodroom stond toen Boelgakov deze zin schreef, maar wel waar hij was toen Pilatus zijn ogen ophief.
We vinden dat nu ook in historische betogen:
Een opleiding in Oxford werd aantrekkelijk voor een nieuwe klasse van rijke mannen die de kansen van hun zoons wilden verbeteren. De colleges konden daardoor nu collegegelden vragen die evenredig waren aan de sociale voordelen die je aan zo’n opleiding kon ontlenen.
Er is hier geen sprake vrije indirecte rede, alles staat in de verleden tijd, en toch is er geen enkel probleem met een nu dat helemaal niet noodzakelijkerwijs verwijst naar het moment van schrijven, maar naar het moment waarop de opleiding in Oxford een nieuwe aantrekkingskracht kreeg.
Of eigenlijk, zegt Altshuler, verwijst nu niet naar een moment in de tijd, maar naar een bepaalde stand van zaken – de stand van zaken die de schrijver en de lezer of de spreker en de luisteraar vooraan in hun gedachten hebben. En dat dan ongeveer op de manier waarop hij verwijst naar een persoon die we in gedachten hebben.
Laat een reactie achter