Door Marc van Oostendorp
Het leuke van bloggen over taal is dat je wordt gelezen door taalgevoelige mensen. Toen ik vorige week een stukje schreef met als titel Was ik nog maar 17, bedoelde ik daar niets mee, behalve mijn verlangen de wereld in te slingeren tijdelijk veel jonger te zijn dan ik nu eenmaal ben. Maar al snel reageerde de Twitteraar Christopher Bergmann teleurgesteld: hij had gehoopt dat ik nu eindelijk eens de heikele syntactische kwestie zou aanroeren die door dat soort zinnen wordt geopenbaard.
Terwijl ik nog nooit aan die heikele kwestie had gedacht.
Maar het is waar: er is iets vreemds met die zin. Je kunt namelijk niet zomaar zeggen:
- Was ik 17!
- Had ik 100 euro!
Zulke zinnen schreeuwen om de een of andere reden om een maar. Waarom dat zo is, is op zich al een interessante vraag. Maar kennelijk is die in de zin die ik als titel had gebruikt niet nodig. Beide volgende zinnen zijn even goed:
- Was ik maar nog maar 17!
- Was ik nog maar 17!
Nog maar, dat eigenlijk iets heel anders in de zin doet (17 nader bepalen: ik wil niet 17 zijn, ik wil nog maar 17 zijn) kan kennelijk tegelijkertijd ook gebruikt worden om het eerste maar ook uit te drukken. Wanneer de twee maren naast elkaar dreigen te staan, moet je een van de twee weglaten (of een duidelijke breuk tussen de twee maken in je uitspraak):
- Had ik maar 100 euro.
- Ik heb maar 100 euro.
- Had ik maar maar 100 euro. [Uitgesloten]
Het doet me een beetje denken aan het gedrag van het woordje er. Ook daarvan kun je er niet twee naast elkaar hebben:
- Ik heb twee boeken op het schap gelegd.
- Ik heb er twee op het schap gelegd.
- Ik heb er twee boeken op gelegd.
- Ik heb er er twee op gelegd. [Uitgesloten]
- Ik heb er twee op gelegd,
In deze laatste zin speelt er ook twee rollen. Je kunt hetzelfde zien als je in deze zinnen er vervangt door hier of daar. Waarom dat precies zo is, weten we niet goed (ik schreef er eerder over) en dus ook niet waarom uitgerekend maar (alweer een woordje met een r) hier een beetje aan mee doet.
Lucas Seuren zegt
Maakt het dan nog uit of je zegt ‘was ik maar nog 17’?
Na amper een minuut klinken nu alle zinnen gek, dus ik weet het niet meer. Maar volgens mij is dat ook prima.
Overigens kun je volgens mij gerust zeggen ‘was ik 17’, maar dan moet je je er nog iets achteraan plakken en dan verandert mogelijk de functie ‘was ik (nog) 17, ik zou alles anders doen’. Een algemene wens wordt een conditionele zin.
Marc van Oostendorp zegt
‘Was ik maar nog 17’ bestaat natuurlijk ook, onder een iets andere betekenis (zoals je hebt ‘ik was nog 17’). En inderdaad, zonder ‘maar’ wordt het een voorwaardelijke bijzin.
HC zegt
Het zal wel kloppen dat we een dubbel ‘maar’ of ‘er’ willen vermijden, maar je twee voorbeelden lijken me niet even “uitgesloten”.
(1) Had ik maar maar 100 euro.
(2) Ik heb er er twee op gelegd.
Zoals je zelf al zei, kan (1) wel als je “een duidelijke breuk tussen de twee (maakt) in je uitspraak”. Het moet niet eens zo duidelijk zijn, vind ik, als de context maar een beetje gunstig is. Stel dat de spreker zijn (vele geld en dus) buitensporig koopgedrag betreurt (al dan niet ironisch), dan is (1) perfect acceptabel. Als je dat tweede ‘maar’ weglaat, krijg je trouwens zowat de tegenovergestelde betekenis: ik heb helemaal geen 100 euro, laat staan meer, maar ik wenste dat ik ze wel had.
Zin (2) daarentegen kan eigenlijk nooit. Een tweede ‘er’, ter vervanging van ‘hier’ of ‘daar’, of een concrete plaatsbepaling, is sowieso onmogelijk. Als je die zin (voor de grap, een of ander effect etc.) toch gebruikt, met “duidelijke breuk (…) in je uitspraak” of zo, is het nog altijd voor iedereen duidelijk dat je tegen de regels ingaat.
Ik vraag me af er nog van die woorden zijn, en desgevallend “alweer (…) met een r”. Ik wou eraan toevoegen: “dat zou pas leuk zijn”, toen ik me realiseerde dat ‘pas’ misschien ook wel in het rijtje, euh, past:
(3) Dat zou pas pas leuk zijn.
Qua graad van uitgesloten zijn doet dit eerder denken aan (1) dan aan (2), al zit het met een betekenisverschil (tussen met of zonder ‘pas’) weer anders. En de r is er ook niet. Dat is wel wel sneu …
Marc van Oostendorp zegt
Je hebt gelijk: het effect is veel sterker bij ‘er’ (tweemaal ‘er’ van een bepaald type in een zin is echt uitgesloten). Het pas-voorbeeld is ook een interessant, dankje wel!
Klaas zegt
Ik vind die ‘2x maar zin’ veel vanzelfsprekender met een ander tweede deel:
‘Had ik maar maar één gebroken been’
(en niet twee, maar wel recht op een plekje in de gipsvlucht…)
Henk zegt
Eric Hoekstra en ik hebben eens een aantal van die gevallen verzameld waarin er geen twee identieke elementen naast elkaar mogen staan. Zie: http://www.henkwolf.nl/wp-content/uploads/adjacent.html en http://www.henkwolf.nl/wp-content/uploads/2013/06/princ.doc
Marc van Oostendorp zegt
Mooi, Henk! Zijn deze stukken ooit ergens verschenen of moeten we naar deze links verwijzen?
Henk zegt
De Friese versie is verschenen als:
Hoekstra, E. & H. Wolf (2004), ‘West hat, west is: it helptiidwurd fan it perfektum by “wêze”‘, Us Wurk jrg. 53-3/4, p. 85-105.
De Nederlandse versie hebben we op de TIN-dag van 2004 gepresenteerd en de Engelse op ICLaVE 3 in Amsterdam (2005).
HC zegt
Misschien nog een voorbeeld, uit het Engels. Zoals in het Nederlands heb je er actieve tijden (Somebody stole my bike) en corresponderende passieve (My bike was stolen), maar het passieve equivalent van de zgn. perfect continuous (aka progressive) komt in de praktijk niet voor (sterretje):
– They have been chasing him all day. *He has been being chased all day.
– They had been chasing him all day. *He had been being chased all day.
– They will have been chasing him all day. *He will have been being chased all day.
Toevallig of niet krijg je hier ook 2 keer hetzelfde woord achter elkaar, het hww ‘be’, ook al is de vorm verschillend (been/being oftewel past participle/ present participle). De oplossing bestaat er (alweer) in om het tweede ‘be’ weg te laten (He has been chased all day, etc.), d.i. over te schakelen naar de corresponderende ‘simple’ (non-continous) tijd.
In het Nederlands hebben we geen echte ‘continuous’ tijden, het dichtste equivalent is de constructie met ‘aan het + infinitief’. Ook hier is de passieve vorm niet mogelijk:
– Ze zijn hem de hele dag aan het achtervolgen geweest. *Hij is de hele dag aan het achtervolgd worden geweest (geworden).
Het is misschien te ver gezocht om hier 2 keer ‘zijn’ (met ‘zijn’ i.p.v. worden: … achtervolgd zijn geweest) of 2 keer ‘worden’ (… worden geweest geworden/… worden geworden geweest) te zien, want sowieso laat de constructie zich niet (goed) passief maken:
– Ze zijn hem aan het achtervolgen. ?/* Hij is aan het achtervolgd worden.
Het Engelse voorbeeld is een stuk zinniger en doet toch wel denken aan wat ik maar even de ‘verboden herhaling’ zal noemen. Of is er een andere uitleg?