Door Marc van Oostendorp
Wie door het nieuwste dubbeldikke nummer van De Parelduiker bladert, kan alleen maar onder de indruk raken van de persoonlijkheid en de werkkracht van Gerrit Komrij. Er wordt van alles uitgemeten: zijn werk als toneelschrijver, als Dichter des Vaderlands, als vertaler, als bloemlezer. En dan worden zijn belangrijkste kwaliteiten ook nog eens nauwelijks belicht: zijn columns en essays komen slechts zijdelings aan de orde, over zijn werk als dichter gaat eigenlijk alleen een bijdrage van Rob Schouten die eerder schrijft over de manier waarop hij zich aan Komrijs invloed ontworsteld heeft. En ook zijn romans worden maar nauwelijks behandeld.
Dat versterkt alleen maar het gevoel van grote gulzigheid dat het leven van de eerste Dichter des Vaderlands kenmerkte. Een gulzigheid dat zich vooral concentreerde op de taal. Je leest het aan elke zin die er van de meester wordt geciteerd. En je merkt het doordat er over van alles en nog wat harde noten worden gekraakt: over zijn gebrekkige kennis van het Engels als vertaler van Shakespeare en Wilde, over zijn vooral in de laatste edities van zijn bloemlezing misschien wel érg oekumenisch geworden smaak, over de kwaliteit van zijn toneelstukken.
Maar over zijn stijlgevoel kan niemand iets naars zeggen.
Net zo min als zijn onvoorwaardelijke liefde voor het geschreven woord en voor het boek. Ik kan geloof ik geen andere Nederlandse schrijver bedenken die zo verknocht was aan lezen, voor wie dat minstens even belangrijk leek als schrijven. In zijn bijdrage haalt Komrijs Afrikaanse vertaler Daniel Hugo het volgende gedicht aan:
Veel boeken las ik. Wijsheid is als gras.
Groter en groter werd de bibliotheek
Waarin ik woonde. Van PythagorasTot de mystiek van Eckehart en Blake
Vulde de kast. O, boeken waar je ook keek.
Boeken in leer of perkamenten jas.Minder en minder werd de kennis van
De mensenwereld in mijn hersenpan. –
Als in een vacuümgetrokken hokZat ik te lezen in mijn boekvertrek.
Zie wie daar hurkt, de grijsgeworden gek:
Een doveman met leeg notitieblok.
Ik kan me nauwelijks voorstellen dat Komrijs biograaf (Arie Pos, die ook dit nummer heeft geredigeerd) een andere titel voor zijn biografie kan bedenken dan die laatste regel, die het hele grillige oeuvre samenvat: zelfspot en met een eeuwige schrijfhonger achter zijn lege notitieblok in zijn boekenvertrek vol oude boeken.
De enige keer dat ik op Neerlandistiek (of Neder-L) over Komrij schreef, was dat een kritische beschouwing over zijn manier van argumenteren, in een van zijn columns. Dat leidde nog tot een stekelige opmerking van de meester op zijn huisblog De Contrabas (in het reactiepaneel). Ik wil geen oorzakelijk verband suggereren, maar een paar maanden later was hij dood.
Ik wees er indertijd op dat Komrij een nieuw soort argument invoerde, dat ik het spookargument noemde: je maakte je tegenstander belachelijk op basis van zijn eigenschappen die je eerst zelf verzonnen had. Het lijkt me nog steeds juist – al is het in Komrijs geval niet per se kritiek. Het was de wereld waarin hij leefde, waarin het mooie verhaal er meer toe deed dan de waarheid. De mensen die hij tegenkwam met hun meningen waren net zoiets als de vertalingen die hij maakte: manieren om het lege notitieblok te vullen in zijn almaar uitdijende bibliotheek.
Gerrit Komrij-nummer van De Parelduiker (2017-2/3). Meer informatie bij de uitgever.
Wouter van der Land zegt
“Ik kan me nauwelijks voorstellen dat Komrijs biograaf (…) een andere titel voor zijn biografie kan bedenken”
“Een doveman met leeg notitieblok”is een heel fraaie frase, maar het wordt zonder twijfel gewoon KOMRIJ. Wanneer je gehaast door de Bruna loopt, is dat een titel die de aandacht trek, net zoals ‘Gijp’ en ‘Baud’.
Of: “Hoop is de neon verf waarmee we onze kerker hebben beschilderd”
Dank voor deze aankondiging trouwens.