Door Marc Kregting
1.
Aarle-Rixtel, 8 juni 2042. Aan de poort zijgt de conservator van het Museum Voor Neerlandistiek ineen onder een vuur van slagroomtaarten. De hoogbejaarde man wordt een stuk karton in de handen gedrukt.
Bikers snellen toe. Waarschijnlijk door alle room kan niemand hem direct identificeren. Toch is er een tijd geweest dat dat de conservator zelfs onder een laag leem herkend werd. Toen had hij op de actualiteitentelevisie een gesproken analyse gegeven van het Koningslied, geschreven door ‘het volk’. Die anonieme collectieve auteur bleek af te wijken van alle toestromende medestanders, door de neerlandicus verworven wegens zijn flux de bouche.
‘Wij hebben geen kwaad in de zin maar we hebben wel een mening.’ Ongewild had Robert Anker in een gedicht zo de neerlandistiek beschreven. Nu was die mening een hoofdletter toebedeeld en kende het vak enige tienduizenden beoefenaars, van wie het kruim wist dat de in het Koningslied gebruikte constructies, om iets te noemen, duidden op extractie van een factief werkwoord.
Het enthousiasme bleek een opflakkering. De patiënt was reeds te koppig aan het sterven. Wel kreeg de gelegenheidsdokter, de latere conservator dus, na een decennium een belangrijke nevenfunctie. In plaats van de twintigste-eeuwse ochtendgymnastiek, elke vroege weekdag op de radio, begeleid door een piano, mocht hij, op een fond van tag clouds, voor de staatssite een werkwoord vervoegen.
Staat u allen klaar?
2.
Mogelijk was de neerlandistiek niet zozeer gestorven, als wel had ze zichzelf ‘heruitgevonden’. Geen schande, niemand minder dan Jezus had voorgedaan hoe dat ongeveer in zijn werk ging.
Elk van de 23 provincies bestudeerde onder ede nu haar eigen spreektaal. Dit gebeurde in instituten die substantieel gesponsord werden door lokale multinationals. Aldus droegen deze bedrijven langs een amper gekromde U-bocht alsnog belasting af.
Het was een van de laatste ideetjes geweest van Mark Rutte, de langstzittende premier die ook zijn eigen lach had overleefd. Hoewel de liberale voorman niet van een achterliggende gedachte wilde spreken die de geuzennaam ‘filosofie’ verdiende, had hij de instituten beschouwd als broedplaatsen waarin onmisbare westerse waarden voortgeplant konden worden.
Die verworvenheden ondergingen eens per jaar op de notoire Waddeneilanden, waar bijvoorbeeld de inteeltpapegaai nog vrij rondfladderde, een plechtige viering. Tijdens de zogeheten Pleuropweek lieten taalinstituten van elke provincie zien wat de beschaving vermocht. Elke heemkundige bijsmaak bleef achterwege omdat de Pleuropweek van stonde af gesteund was door EU-afdeling België. Ruttes ideetje had uiteindelijk het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, een grapje uit de geschiedenis, gerealiseerd in de republikeinse variant.
Aanleiding was het overlijden van Eddy Merckx geweest, op acht minuten gevolgd door dat van Joop Zoetemelk. De Nederlandse premier had onmiddellijk zijn Belgische collega geappt over het initiatief van een grensoverschrijdende uitvaart. Zijdelings protest, dronken van verontwaardiging, had Rutte weggewuifd met het aforisme ‘Frans is Nederlands’.
Hiermee had de premier weer eens zijn nietzscheaanse aandrift getoond, die bijvoorbeeld al geleid had tot ‘Zwarte Piet is zwart’. Wel roken kenners in de woorden van de gewiekste politicus ditmaal onraad. Frans is Nederlands? Het was uitgerekend een naar Amerika gevluchte Belg, Luc Sante, die vroeger al had ondervonden ‘dat zogenaamde synoniemen in werkelijkheid kilometers uit elkaar liggen en elk een eigen eeltlaag aan associaties hebben’.
Tenminste proefden deskundigen in het jongste aforisme van de premier een dubbele laag, om niet te zeggen een terechtwijzing, omdat zijn voormalige minister van Buitenlandse Zaken Timmermans zo’n beetje alle talen sprak, en plots had geweigerd nog langer moedertaalklanken uit te stoten.
Met die principehouding had deze voormalige sociaaldemocraat zich in eerste instantie gevoegd bij het gezelschap van Guy ‘vino freewhee gucci’ Verhofstadt, maar die zou kort daarna tijdens zijn zoveelste tirade tegen fascistische nationalisten metamorfoseren in een bel van spuug en opstijgen.
Misschien had Ruttes interventie zich mede zo soepel voltrokken omdat zijn Belgische collega de moeder was van zijn liefdesbaby. In de naam des Heren, hoe had dat kunnen gebeuren?
Tijdens een Liberale Internationale was Mark bij de rondleiding door het instrumentenmuseum te Enkhuizen gestuit op een RIHA-orgel. Hij zwichtte weer. Ditmaal had het apparaat hem verleid tot een spontane uitvoering van ‘Ik lig op mijn kussen stil te dromen’. En door dit intermezzo, terwijl het thema van de Internationale nota bene Russische toestanden luidde, ging de collega, Gwendolyn, voor de bijl.
Het is een wonder dat dit op haar leeftijd geen breuken heeft gegeven. Haar blijde verwachting bewees bovendien dat in de Bijbel in elk geval Elisabet geen verzinsel kan zijn geweest.
Gwendolyn geloofde dan ook reeds langer in de superioriteit van de westerse manier van leven.
Misschien is het leuk te vermelden dat veel later een historisch taalkundige blootlegde dat het liedje van Mark en Gwendolyn te Enkhuizen dan wel was uitgevoerd naar het arrangement van Hepie en Hepie, maar dat de brontekst ‘Send Me The Pillow’ door Lydia & The Melody Strings was. Details van die ontdekking zijn geboekstaafd in de Handelingen van het Gelders filologencongres (Lydia woonde lang in Apeldoorn).
3.
Een absolute minderheid zuurpieten vroeg zich geregeld af waar in de heruitgevonden neerlandistiek het boek gebleven was. Zuchten was de panacee. En eventueel wat thee en groentesoep, die een pragmatisch antwoord boden op de onbeheersbare vlees- en koffieconsumptie in India en China. Wie het volharden niet kon laten, kreeg behalve melk en suiker bij die thee ook een hyperlink naar een boekbestand.
Fysieke boeken, gevouwen of ingenaaid of gelijmd, vond men op het kleinste kamertje van het Museum Voor Neerlandistiek (na afspraak).
Punt was natuurlijk dat neerlandistiek 4.0 louter nog kon dealen met spreektaal. Een logisch gevolg van onafwendbare ontwikkelingen die Mark, historicus van opleiding, desgewenst kon schetsen. In de roemruchte protestjaren moest het hiërarchische verschil tussen literatuur en lectuur wel worden gerelativeerd. Niet voor niets bleef een auto dezelfde vervuiler wanneer je hem keihard als oto aanmerkte. Het was vervolgens een complete sociale sector die elke zweem van geschreven taal naar Filistijnen lulde.
Boeken uit zogeheten slechtstsellerlijsten die, als voorwerp van studie in de oude neerlandistiek, vervolgens extradiëgetische heterodiëgetische vertellers lieten overgaan tot de annexatie van zowel low-, kitsch- als pulpelementen, vonden ook in de accumulatie van gezucht en thee en groentesoep geen bevrijding. En de sociale sector, door bezuinigingen en satire gereduceerd tot een fantoom zonder krijtlijnen, moest volstaan met het Agalevsicon van pater Versteylen S.J. (op dit beneden-Moerdijks wetenswaardigheidje werd Mark later gewezen door Gwendolyn).
Het was alsof uit alle macht de dop was afgehakt van een tube lijm, waarop de beul het gewicht van zijn knie zette en vergat dat de tube aan de achterkant al was opengesneden.
Praten, beste luisteraars, praten. Het Nederlands leek rijp voor een zitje in de Werelderfgoedlijst van de UNESCO. Daarbij kon beter verzwegen worden dat Paul van Ostaijen niet zot maar zat was toen hij noteerde: ‘wij gnomen/ hebben de buik van de hemel genomen’.
En hoeveel punt nul de neerlandistiek ook telde, werkelijk bejaard of juist haar tijd vooruit, alleen al organisatorisch regeerde de spreektaal. Dit om de professionaliteit te verhogen. Vaklui reserveerden steeds meer blokuren voor vergaderingen.
Ook het werkwoord ‘communiceren’ veranderde. Je deed het in Jezus’ tijd onoverdrachtelijk, mét iemand, in een dialoog. Maar het bleek een overdrachtelijk werkwoord. Je communiceerde ‘iets’, ook nog ‘naar’ iemand, in de richting van, dus. Daarna, zou je denken, werd het bang afwachten.
Ellipsenhuiver.
Was er goddomme dan geen uniform gesproken taal meer, zoals ooit te beluisteren op Radio Herrijzend Nederland? Uit de mond van jongens van stavast die courage vertoonden? Afgaand op de resterende literatuur hadden die jongens een kleurtje gekregen. Koesterden zij dan ook ‘anderstalige gedachten’, zoals Mustafa Stitou dichtte?
Eigenlijk was het andersom. Want Stitou had een oer-Hollandse collega, gewapend met paraplu, een dief horen betrappen met de woorden Hands up!
Voor sommigen was dat Angelsaksisch het echte dialect. Zij riepen van ach en wee. Maar het adder- of hoerengebroed dat aan dit ongenoegen uiting moest geven, was voorgoed boekentaal geworden.
Ook woonden de ge-updatete sprekers in de regel ter metropool. Van hun taalbehandeling had wederom Robert Anker vele staaltjes gegeven, hoewel hij eveneens de uitzondering op de regel bedichtte: ‘Gij möcht best weten: 200 phee-khaa vol op de wielen / Dat trekt lekker weg doar kan dat hek niet tegenop’.
Precies zulke arcadische uitzonderingen zouden opgezogen worden door zonenergetische knalpijpen op Ruttes instituten die het menselijk genoom nog in zijn waarde lieten.
Verder liet Ramsey Nasr in ‘mi have een droom (Rotterdam, 2059)’ uitschijnen dat de jongens van stavast gekerkerds spraken. Nederlands zou een vergaarbak worden van onweerlegbare feiten uit de universiteit van de Angelsaksische wereld, en survivalpatois uit de overzeese geslachtsdelen.
In de roman Honderd jaar gezelligheid van Sana Valiulina riepen zwarte Bijlmerjongens van de gemeentereiniging, straattaliger valt niet te verzinnen, dan wel steeds ‘man’ en ‘focking shit’ en ‘doe niet zo pissy’, maar ze bezigden ook oer-Bargoens (‘hengeltje’) en zwartwittelevisietaals (‘derde oksel’).
Het was dus bijna een opluchting dat wetenschappers aller landen een brede ingang forceerden voor het post-Angelsaksische begrip framing. Daarmee werd elke waardebepaling voorlopig. Voer voor gnomen aan het luik van de vlegel.
4.
Wat waren dat ook alweer voor mensen geweest, neerlandici? Ongeveer rond de geboorte van Jezus, iets later misschien, maakten ze naam in het honorabele vak van schoolmeester. Daarna deden ze enige tijd cultuurbijlagen dichtslibben met verklarende recensies van literatuur. Maar volgens de aandeelhouders was het publiek daar te dom voor, of ten minste te weinig enthousiast. Nog een geluk dat de kunstvorm literatuur, zeker nadat ze discipline werd genoemd, voor euthanasie koos.
Neerlandici haalden wel het nieuws bij spellingshervormingen, die ze zelf hadden bedacht en waar het penvoerend smaldeel van het volk steevast tegen in opstand kwam – waarna vele hervormers begonnen te heulen met empathie.
Spelling. Ach ja. Ere wie ere toekomt: de partij DENK had het wetsvoorstel gedaan om de spelling af te schaffen. Ze was te stigmatiserend. Dat was al gebleken toen een presidentsvrouw Magritte in een tweet bewonderend Margrutte had genoemd (de Nederlandse premier hield wijselijk zijn mond). Een vroeger bewijs voor stigmatisering had de partij gehaald uit de roman Het gym van Karin Amatmoekrim, waarin een racist wordt aangeklaagd als ‘rasist’ en de beschuldiging terugkeert in het gezicht van de zender.
De moeder van de aanklager stelde overigens dat niemand in Nederland nog behoorlijk Nederlands sprak, behalve Surinamers. En daar doemde de kwestie van DENK: dat spelling voorbijging aan het feit dat communicatie draaide rond begrip.
Toch was het andermaal raspoliticus Rutte geweest die met de eer ging strijken. In zijn amendement bij het voorstel had hij de zogeheten normaalspelling geïntroduceerd. Die verschilde per provincie en het idee was dat de spelling zich conformeerde aan de dictie. Burgers mochten wel niet overdrijven met hun lippen, een kwestie van eigen voor ons samen.
Dit was ook het moment waarop toenmalig minister zonder portefeuille Kelder zijn voornaam Jort bij de belastingdienst pontificaal had laten wijzigen in Jordt.
Misschien is het verder nog leuk te memoreren dat het kind van Mark en Gwendolyn de naam Ruth kreeg. De trotse vader deed het uit het doeken bij een skype- en chatsessie. De naam Ruth Rutte-Rutten verklaarde hij uit de Regel van Drie, in het zog van Veni,vidi, vici en Blood, sweat and tears.
Toen een journalist opmerkte dat Churchill Blood, toil, sweat and tears had gezegd, laste de premier een adempauze in. En trok een guitige plooi, afgesloten met de observatie dat die opmerking ‘ook niet erg gezellig’ was. Een beetje op de toon die Fortuyn eens tegen Melkert had ingezet. En die was legendarisch geweest, wist Mark als geen ander.
Toch besefte hij dat hij de Nietzsche in zichzelf beter tot bedaren kon brengen. Die snorrenmans had tot zijn ambitie uitgeroepen ‘in een tiental zinnen te zeggen wat ieder ander in een boek zegt – wat ieder ander in een boek niet zegt…’ Maar als boeken ontbraken? Ambities waren sowieso geschikter voor de Pleuropbijeenkomsten, waar Rutte louter nog op volle toeren aantrad als mystery guest.
Eenmaal werd Rutte tot tranen toe geroerd. Op de traditionele slotdag nomineerden de provincies een pronkstuk voor de eeuwigheid. In navolging van de Groninger eierbal was toen namens Zuid-Holland de nasibal opgenomen in de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed, voorportaal van de UNESCO-lijst.
Er was niets dat, naast RIHA-orgels, de snaren van Marks gemoed zo kon laten trillen als de nasibal. De geur volstond en hij was al terug in de Archipelbuurt, waar Indiëgangers door hun potje roerden. Nasi, trassi: rijmen kon feitelijk iedereen. En toen alerte Hagenezen kwamen aanzetten met bakken paneelmeel, werd de originele nasibal geboren. O o Den Haag, stad van ondernemers binnen een eeltlaag van associaties!
Met meer plezier dan ooit surfte Mark ’s ochtends naar de werkwoordsvervoegingen. Ze stonden voor iets ambachtelijks, gemeenschappelijks zelfs, zonder dat het sentimenteel werd. Als tijdens de wederopbouw, toen ochtendgymnastiek nog heel futuristisch was.
Onderwijl bracht Gwen aan de overzijde van het Verenigd Republikeins Koninkrijk der Nederlanden koffiewater aan de kook (het fenomeen theehuis sloeg daar minder aan, terwijl de vleesindustrie, eenmaal ondergronds, meer produceerde dan voor mogelijk was gehouden). Onverkort bleef ze het principe huldigen van de superieure westerse cultuur. Moest ze het kruis zelf dragen?
Niemand weet of ze verhaal kende over het legendarische boek De allochtonen in Brabant. In zijn conservatortijd lustte de neerlandicus er wel pap van. Hij had er in zijn pre-Koningsliedjaren met panache over geschreven; daarna had hij er zo vaak over gesproken dat het in het museum alleen nog via een app te beluisteren viel.
De clou was dat met ‘allochtonen’ niet-Brabanders waren bedoeld, uit andere provincies van het prachtland. Maar die clou bedekte een taboe. Onderhuids sloegen die allochtonen natuurlijk op de oorspronkelijke bewoners van Brabant zelf, die zich vervreemd voelden!
5.
Dat iedereen kon rijmen betekende niet alleen dat neerlandici overbodig waren, maar ook dat eten kon verbinden. Rutte trachtte dat inzicht te verkopen bij aanstormende partijgangers: java baklava, falafel kaptafel,… Maar veel gevoel voor poëzie hadden die jongeren niet. Of niet meer?
‘Al die toelies, al di tuigkoppen uit di tegenwoordige tijd, oyooo / di playen biggi pompoe pompoe, aber komen niet van hiro & di zuigt maar / & di praat maar habbi dabbi & di doet maar takki takki poep & ik zeg you / di bokitoos hebben geen props of respect, di hebben da dockz in da fitti gezet’: dat had Ramsey Nasr bij elkaar georakeld. Binnenkort bewaarheid, binnen nog geen twee decennia?
Strek en voor en achter en buig.
Te Aarle-Rixtel waren bij het Museum Voor Neerlandistiek de dienstverlenende instellingen ter plekke geraakt. Eerste Huidondersoekers Bij Otorietijtstwijfels gaven barmhartige zorgen, hoewel er aan de mondhoeken van de conservator room bleef kleven. De leider van het forensisch team kreeg een stuk karton overhandigd, dat afkomstig bleek van actiegroep De Hele Mensheid.
Dat berichtte althans een sticker op de achterzijde, onder een handschrift dat de leider, ervaren als hij was, onmiddellijk als cyrillisch thuisbracht. Vrij vertaald stond er zoiets als: ‘Dit is de dag die je wist dat zou komen’.
Laat een reactie achter