Door Marcel Plaatsman
Gisteren trof ik in de kringloopwinkel een boekje over het Amsterdams. Erg goed zag dat boekje er niet meer uit, de vorige eigenaar moet er weinig van gehouden hebben, maar ík was er blij mee. Het valt namelijk nog niet mee om bruikbare bronnen voor het Amsterdamse dialect te vinden, maar dit boekje, uit de reeks Taal in Stad en Land, geeft een goed overzicht en het vat ook bondig samen wat die bronnen zoal over het Amsterdams te melden hebben.
Vanmiddag sloeg ik Het Parool open en daar was het toeval dan: een artikel over het zieltogende plat-Amsterdams. Zo had mijn vondst van gisteren nog nieuwswaarde ook. Ik kon er wel over gaan bloggen, vond ik. En zo geschiedde.
Oud Amsterdams en het Tessels
Mijn bijzondere interesse voor het dialect van onze hoofdstad komt voort uit mijn nog grotere interesse voor het Tessels, de taal van mijn familie, waar ik momenteel onderzoek na doe (zie Academia voor ’n voorpublicatie). Van het Tessels weten we dat het door het vroegere Amsterdams moet zijn beïnvloed. De eilanders hadden vroeger ook intensief contact met Amsterdam. Een goed beeld van het 17e eeuwse Amsterdams zou me dan ook helpen bij mijn Tesselse studie.
Dat beeld gaf het boekje uit de kringloop. Dat beeld paste ook mooi bij mijn vermoedens (ik had natuurlijk zelf ook al ‘ns wat van Bredero gelezen, een bekende bron voor het 17e eeuwse Amsterdams). De overeenkomsten tussen dit oude plat-Amsterdams en het Tessels van mijn familie waren treffend: van seun en skip, van ee-klanken in de woorden voor “schaap” en “slapen” (de precieze klankwaarde is natuurlijk wel onduidelijk), van kars voor “kers” en verder zo door – zeker, dit oude Amsterdams leek op Tessels, heel erg zelfs, en het leek natuurlijk ook veel op de andere oude dialecten van Noord-Holland.
Het Amsterdams van nu – en van Purmerend
Het moderne Amsterdams, zoals je dat nog dikwijls hoort in de betere kroegen van de hoofdstad of bij de slager, is natuurlijk heel wat anders dan het Tessels. De stadstaal is met haar tijd meegegaan, seun zeggen ze nu niet meer in Amsterdam, ze hebben het ook niet over skéépe of skeipe of skæpe als ze het over schapen hebben, nu zegt men “soown” en “schaope” en nu vinden we dát dus Amsterdams.
Je zou kunnen zeggen: het Amsterdams van vroeger is bewaard in de provincie, terwijl het in Amsterdam zelf vervangen werd door een nieuw Amsterdams. En nu verdwijnt dat Amsterdams dus óók al weer.
Nu wil het toeval (weer het toeval) dat ik ben geboren in Purmerend. Mijn familie komt dan wel van Texel, ik zelf dus niet. Niet dat ik tegenwoordig nog veel in Purmerend kom, ik ben er als kleuter al vandaan verhuisd, maar áls ik er kom dan hoor ik er plat-Amsterdams. Precies die taal waarvan Het Parool schrijft dat ze haast kassiewijle is. In Purmerend leeft dat Amsterdams volop, en het leeft ook in Almere en Lelystad en nog zo van die plaatsen, die vol Amsterdammers zijn. Het sterft nog niet meteen.
Weer zou je kunnen zeggen: het Amsterdams van vroeger is bewaard in de provincie, terwijl het in Amsterdam zelf vervangen wordt door iets nieuws, dat we over een eeuw of zo vast ook weer Amsterdams noemen.
Taal in ringen
Zo is de taal van onze regio te tekenen als een spel van steeds wijdere ringen. In het midden het veranderende Amsterdams, daar net omheen het Amsterdams van de vorige generaties, in de buitenste ring het Amsterdams van de 17e eeuw. Uiteindelijk valt van die buitenste ring het oudste Amsterdams weer af (ook het Tessels gaat ’n keer verloren), maar voorlopig kunnen we dus in de tijd reizen, eerst met de step naar Purmerend en dan met de boot naar Texel toe. Taal, tijd en ruimte gevat in één dimensie, dat is toch ook rijkdom.
Deze post verscheen eerder vandaag op het blog van Marcel Plaatsman.
Laat een reactie achter