Vandaag lanceert het taalcanonteam een animatiefilmpje over de taal van de oermens. Het is het tweede filmpje in een reeks, bedoeld voor het voortgezet onderwijs. De filmpjes geven een korte introductie op een onderwerp uit de taalcanon, en kunnen gebruikt worden als opstapje voor een les over taal in de klas.
Grumpf. Grunt. Burp. Zo praten oermensen in strips en tekenfilms. Dat lijken eerder geluiden van een aap dan van een mens. Maar klopt dat met de werkelijkheid? Hoe klonk de oermens eigenlijk? Deze vraag staat centraal in het tweede filmpje dat de taalcanon lanceert in een reeks filmpjes voor het onderwijs. Tekenaar en animator Frank Landsbergen maakte de filmpjes in opdracht van de taalcanon.
De filmpjes geven een korte introductie (van 3 tot 5 minuten) op een onderwerp uit de taalcanon, zoals kindertaal, de taal van de oermens of het ontstaan van het Nederlands. Deze filmpjes kunnen docenten in de klas laten zien, of als huiswerk meegeven alvorens een onderwerp klassikaal te bespreken. Vervolgens lezen leerlingen de bijbehorende artikelen op de website of gaan docenten aan de slag met een van de lesbrieven op de site.
Taalkunde in de klas
Een belangrijke doelstelling van de taalcanon was en is het bevorderen van taalkunde in het voortgezet onderwijs. Daarom verscheen de taalcanon niet alleen in boekvorm, maar ook als website: www.taalcanon.nl. Op die website zijn alle taalcanonteksten te vinden, met leestips en de mogelijkheid te reageren. Uit gesprekken die we de afgelopen jaren voerden met docenten tijdens workshops en lezingen weten we dat ze graag gebruikmaken van onze website. Uit de reacties op de website kunnen we bovendien afleiden dat veel leerlingen hier informatie zoeken voor (profiel)werkstukken.
Om nog meer aan te sluiten bij de wensen van docenten, hebben we in 2014 een tabblad voor het onderwijs aan de website toegevoegd. Daarop zijn lesbrieven te vinden, die we ontwikkeld hebben met een werkgroep van VO-docenten in 2013-2014. Omdat we docenten nog meer willen motiveren om met het materiaal van de taalcanon aan de slag te gaan, is het idee ontstaan om taalfilmpjes te ontwikkelen. Daarvoor zijn we een samenwerking aangegaan met tekenaar Frank Landsbergen. De filmpjes worden gefinancierd door het Prins Bernard Cultuurfonds. Het komende jaar zullen er minimaal 6 filmpjes worden gelanceerd.
- Directe link naar het filmpje
- De filmpjes zijn te vinden op het YouTube-kanaal van de taalcanon en op de website.
- Het artikel in de Taalcanon over de taal van de oermens.
omer vandeputte zegt
Misschien was het uitgangspunt: geluid voortgebracht als uiting van gevoelens als pijn, woede enz.
Drabkikker zegt
Heel goed mogelijk, al zullen we het waarschijnlijk nooit zeker weten. Er circuleert een klassiek setje van ooit opgeworpen verklaringen voor het ontstaan van menselijke taal; zie bijvoorbeeld: http://mentalfloss.com/article/48631/6-early-theories-about-origin-language. Probleem is dat je nooit echt veel verder kunt komen dan speculatie. Onderzoek zoals in het filmpje geeft fascinerende inzichten in hoe onze voorouders mogelijk hebben geklonken, maar over het hoe en waarom van het ontstaan van taal vertelt het ons weinig.
Ester de Vries zegt
‘De mens’ is kennelijk mannelijk en ‘de moderne mens’ een witte man?
Maggy R zegt
Tuurlijk, hoe raad je het zo?
Herma van den Brand zegt
Mooi dat onderwerpen over taal zo ook interessant zijn voor N-profielleerlingen (bèta’s).
franscouwenbergh zegt
Voordat de mens mens was, was zij nog een dier. Dieren hebben geen bewuste controle over hun stem. Toen de mens mens werd, had zij dus nog geen controle over zijn stem. Ons taalvermogen (het met elkaar over dingen kunnen hebben) is dan ook niet begonnen met praten, maar met imiteren (nadoen, na-apen) van wat je wou meedelen aan een ander.
Gebarentaal dus. Gebarentaal bestaat nog steeds. Het is de taal van doofstommen. Het is een volledige taal, geen gebrekkig half-taaltje waarmee je alleen het meest noodzakelijke kunt overbrengen, Nee, de doven zelf beweren dat hun gebarentaal zelfs rijker is dan de onze.
Omdat dieren geen bewuste controle hebben over hun stem, mislukten ook de pogingen om chimpansee-baby’s te leren praten door ze tegelijk met een mensenbaby in een gezinnetje te laten opgroeien. Heel leuk voor beide baby’s. Het chimpje was aanvankelijk veel handiger in veel dingen (vooral in klimmen natuurlijk). Maar toen het op praten aan kwam, had de mensenbaby al snel zijn kleutertaaltje met vaak elke dag wel een nieuw woordje erbij, terwijl het chimpje nooit verder is gekomen dan p-p (papa), m-m (mama), kp (kopje om uit te drinken) en zo nog wat. En je ziet het: zonder stem.
In je taalles leer jet het verschil tussen ‘klinkers’ (a-e-o-u-ij-au-ui) en ‘medeklinkers’ (t-k-f-s-ch-p). Het chimpje kon wel medeklinkers bewust maken, maar klinkers niet.
We mogen dus aannemen dat onze vroegste mensenvoorouders hun woordenschat aan gebaren-imitaties van dingen (woorden) mede hebben gevormd met t!- en k!- f! en s! en p!-geluiden.
De aller-primitiefste hedendaagse volkjes die het dichtst bij onze vroege mensenvoorouders staan, zoals de San, de Hadza en de pygmeeën, hebben inderdaad nog steeds van die ‘plof!-geluiden’ in hun taal.
msvandermeulen zegt
Ik zou de schrijver willen vragen om “aller-primitiefste hedendaagse volkjes”, te herformuleren. Zowel het ‘aller-primitiefste’ als de badinerende verkleinvorm ‘volkjes’ is op z’n minst niet bon ton. Je zou het ook uitgesproken racistisch kunnen noemen.
franscouwenbergh zegt
‘Pristiene populaties’… beter, ms? ? Maar het is toch “voor de klas”?
Ik heb die ‘fossiele’ restanten van ons oorspronkelijke jager/verzamelaarsbestaan juist heel hoog zitten. Zij zijn de ‘edele wilden’ die wij allemaal ten diepste nog steeds zijn. Wij, westerse mensen, zijn na een fase van ‘wilde stammen’ (waarin de woeste krijgers van de Amazone en de Papoea’s nog steeds verkeren en de Germanen en de pre-islam-Arabieren verkeerden) min of meer succesvol beschaafd. Wij zouden nu de harmonie van ons ‘edele wilden’- verleden kunnen gaan herbeleven, met dank aan de ‘fossiele’ voorbeelden van de verdwijnende pure VJ-‘volkjes’ (verzamelaars/jagers).
msvandermeulen zegt
Op dit ‘wereldbeeld’ zal ik maar niet ingaan. Maar het blijvende gebruik van ‘volkjes’ in plaats van ‘volkeren’ of ‘bevolkingsgroepen’, daar houd ik moeite mee. Waarom is dat nodig, ‘meneertje’?
HC zegt
Er zijn nog wel meer badinerende verkleinwoorden in dat ‘betoog’: gezinnetje, chimpje. Als dat kleinerend taalgebruik moet illustreren hoe “succesvol beschaafd” men wel niet is …
En passant ook gewoon onzin. Een “chimpje” bv. dat in een Nederlands “gezinnetje” Nederlands (cf. kopje) zou leren, dat is nieuw. En individuele medeklinkers? De experimenten om apen (niet alleen chimps trouwens) letterlijk te leren praten 1) waren niet bepaald succesvol en 2) zijn al lang vervangen door pogingen om hen gebarentaal (ALS, American Sign Language) of lexigrammentaal (zoals Yerkish) te leren (wat beter leek te lukken, maar uiteindelijk niet aantoonde wat men had gehoopt of gewild). De voorbeelden met pp en mm en kp slaan dus eigenlijk nergens op.
Verder begrijp ik de link niet tussen de aanname dat het “chimpje” alleen maar medeklinkers (if so) kon maken, geen klinkers, en het gebruik van “plof!geluiden” door onze vroegste voorouders. Het moet hier trouwens gaan over zogenaamde kliks of klikmedeklinkers, die voorkomen in bepaalde Afrikaanse talen, niet de plofgeluiden die wij kennen. Het idee dat die kliks “primitieve” restanten zijn van “primitieve” talen ruikt, om het onverbloemd te formuleren, naar een racistisch wereldbeeld (waar ik ook niet verder op inga). Het wordt in de taalkunde ook niet meer geloofd: men denkt veeleer dat die kliks een late(re) ontwikkeling zijn, en er zijn voorbeelden genoeg van oorspronkelijk klikloze talen (zoals Zoeloe en Xhosa) die hun kliks hebben ontleend aan andere talen.
franscouwenbergh zegt
@ ms en HC,
Onze vroege voorouders, waar de Hadza, de San people en de pygmeeën nog tamelijk pure en daarom leerzame overlevende voorbeelden van zijn, leefden in groepen van rond 25 individuen. Hun ‘economie’ was nog dermate primitief (in de betekenis van ‘zoals in den beginne’) dat ze met minder individuen het niet redden maar met meer monden om te voeden ook niet. Daar is in vijf miljoen jaar geen verandering in gekomen.
Pas met het verschijnen van de Anatomisch Moderne Mens (AMM), zo’n 150.000 jg, veranderde hun economie – mijn verklaring hiervoor bespaar ik u. De AMMs waren kustbewoners. Waar de Midden Steentijd Mensen MSMs) zoals bij ons de Neanderthalers nog steeds bleven jagen op grote grazers zoals mammoeten, paarden en oerossen, leefden de AMMs van plantaardig en dierlijk zeebanket, en hun nederzettingen kenmerken zich door enorme schelpenhopen.
Zeebanket, een veel constantere en voedzamere voedselbron, waardoor ze veel grotere groepen konden voeden, groepen die zich daardoor ook veel sneller splitsten . Kortom, de AMMs ‘fokten als konijnen’, verbreidden zich over heel hun bakermat (Afrika) waarbij ze de MSMs verdrongen en waarvan ook enkele groepen , toen de Sahara korte tijd groen was, rond 120.000 jg ook naar de Levant migreerden en van daar verder langs de kusten (en via de Eufraat ?) richting India en naar het Verre Oosten, waar hun nakomelingen uiteindelijk Nieuw Guinea en Australië zouden bevolken.
De explosie van de megavulkaan Toba, die 74,000 jg een zes jaar durende ‘vulkanische winter’ veroorzaakte, heeft de snelle bevolkingsgroei van de AMMs even afgeremd, maar 60.000 jg was die weer zodanig dat een nieuwe emigratiegolf, ditmaal via Bab el Mandeb, en van nieuwe steentechniek (microlieten), jachtwerktuigen (pijlenboog, speerwerper en gedomesticeerde wolven voorzien, zich buiten Afrika verbreidde — olievleksgewijs ging dat, niet als een ‘exodus’—en ditmaal ook naar het leefgebied van de Neanderthalers, naar onze streken dus.
Lang verhaal om uit te leggen dat overpopulatie en mannendominantie pas vanaf nu hier en daar en van kwaad tot erger kon plaatsgrijpen. Al die 5 mj jaar waren de vrouwen dominant en deden de mannen braaf wat de vrouwen het beste vonden. Al die lange-lange tijd leefden ze in kleine groepen (ik schuw voor u verkleinwoorden), en hoe ze dat deden laten genoemde voorbeeldpopulaties, hoewel AMMs, nog zien. Nogmaals, kunnen we veel van leren.
Nu over de kliks (ja, beter woord dan plof!-medeklinkers).
Zoals ik zei begonnen onze vroegste voorouders hun talige communicatie niet met praten maar met gebaren-imitaties van hun denkbeelden. Omdat ze nog dieren waren en dus geen neurale controle hadden over hun stem. Als aanwijzing van dit feit wees ik op de taalexperimenten met de baby-chimpansees in het Amerika van de jaren 50. HC zegt: <<>> Heel juist. En die ‘andere talen’ waren … ? Die van de San people en de Hadza. Beide populaties zijn de nakomelingen van de post-Toba AMMs in Afrika, die rond 1000 door de Bantoe-boeren , voorouders van de Zoeloe en de Xhosa, verdrongen werden naar voor boeren onaantrekkelijke regio’s.
Ik weet niet of ik met mijn ‘mansplaining’ zo ver mag gaan dat ik ook nog uit mag leggen wat onze menselijke taligheid onderscheidt van alle overige groepsdierencommunicatie.
HC zegt
Bizar en warrig verhaal. Als die hele voorgeschiedenis van de AMM etc. moet dienen om aan te tonen dat kliks een “primitief” taalelement waren uit de vroegste taal/talen, dan is het verloren moeite. Ik zei al dat modern taalonderzoek het ontstaan van kliks een stuk later plaatst, maar bovendien is in die hele schets geen enkel relevant ’talig’ element, aanwijzing, aanknopingspunt … aanwezig, en wat er wel aanwezig is in dat opzicht veeleer niet relevant: het zijn niet het zeebanket, een vulkanische winter of (relatief recente) mannendominantie die iets te maken hebben met het al dan niet origineel zijn van kliks.
De taalexperimenten met de babychimpansees in het Amerika van de jaren 50 moeten kennelijk aantonen dat onze vroegste voorouders “nog dieren waren en dus geen neurale controle hadden over hun stem”. Dat is bizar, want onze vroegste voorouders waren geen chimpansees, en chimpansees hebben nooit “neurale controle over hun stem” ontwikkeld, terwijl onze voorzaten dat wel hebben gedaan. Met of zonder kliks. Dat men in de jaren 50 chimpansee Viki probeerde te laten praten liep uit op een fiasco, omdat apen nu eenmaal, hoewel ze wat de benodigde organen betreft niet zo vreselijk van ons verschillen, niet goed uitgerust zijn om gearticuleerde spraakklanken voort te brengen. Onze verre voorouders hebben zich op dat vlak van chimpansees en andere apen evolutionair weten te onderscheiden. Opnieuw, met of zonder kliks. Latere experimenten, met chimpansees, gorilla’s, orang-oetans en bonobo’s, toonden aan dat je apen wel iets meer kunt aanleren (dan Viki), o.m. via gebarentaal of iets vergelijkbaars, zonder dat je evenwel mag besluiten dat ze in staat zijn tot “taal”. Toch zijn gebaren voor hen een stuk makkelijker dan spraakklanken, en desondanks hebben ze er geen taal mee ontwikkeld en onze voorouders vermoedelijk wel (op z’n minst zouden gebaren een rol hebben gespeeld in het ontstaan van taal).
Het volgende zinnetje valt moeilijk te begrijpen: “HC zegt: <> Heel juist. En die ‘andere talen’ waren … ? Die van de San people en de Hadza.” Blijkbaar zeg ik iets, en is dat heel juist, maar het is niet duidelijk wat precies. Ik vermoed dat het slaat op de laatste zin van mijn vorige reactie: “… en er zijn voorbeelden genoeg van oorspronkelijk klikloze talen (zoals Zoeloe en Xhosa) die hun kliks hebben ontleend aan andere talen”. Andere talen slaat op Khoisantalen zoals Tuu (of Taa). Het Yeyi, een andere Bantoetaal, zou z’n kliks hebben van een taal uit de Khoe-Sandawegroep, die nu niet meer aan Khoisan wordt gerelateerd. Khoisan is eigenlijk meer een verzamelnaam voor kliktalen dan een echte taalfamilie. De taal van de Hadza heeft bv. maar één overeenkomst met Khoisantalen, nl. kliks. Ook genetisch zijn de Hadza niet bepaald familie van Khoisansprekers. De ‘klikvolkeren’ zijn genetisch trouwens zeer divers. Zoeloe en Xhosa behoren tot de Niger-Congotalen, de grootste taalfamilie van Afrika en mogelijk van de hele wereld. Als zulke talen kliks hebben (vaak niet, dus) zijn die ontleend. Waar komen al die – zogenaamd afgeleide – klikloze talen dan vandaan? Het is niet omdat de San, Khoikhoi, Hadza … duizenden jaren lang zowat “onveranderd” zijn gebleven dat hun talen “oorspronkelijker” zouden zijn. Kliks kunnen net zo goed het gevolg zijn van de langdurige isolatie van deze jagers/verzamelaars van volkeren die een andere levenswijze ontwikkelden.
franscouwenbergh zegt
@ HC,
>>>Bizar en warrig verhaal. <<>>De taal van de Hadza heeft bv. maar één overeenkomst met Khoisantalen, nl. kliks. Ook genetisch zijn de Hadza niet bepaald familie van Khoisansprekers. De ‘klikvolkeren’ zijn genetisch trouwens zeer divers.<<>>Het is niet omdat de San, Khoikhoi, Hadza … duizenden jaren lang zowat “onveranderd” zijn gebleven dat hun talen “oorspronkelijker” zouden zijn. Kliks kunnen net zo goed het gevolg zijn van de langdurige isolatie van deze jagers/verzamelaars van volkeren die een andere levenswijze ontwikkelden.<<<
Isolement als oorsprong van kliks is uw positie. Maar waarom vertonen ook andere geïsoleerde populaties die nergens? Dan vind ik mijn hypothese van de oorsprong van ons speciaal-menselijke taalvermogen, zijnde namen voor de dingen, bevredigender.
Laat mij er nog even over uitweiden.
Zoals ook Maggy R. schreef, zijn niet alleen mensapen maar ook makaken uitstekend in staat om van hun gevoelens blijk te geven. Dat kunnen alle groepsdieren. Je kunt niet eens groepsdier zijn als je niet beschikt over de soorteigen communicatie.
Ook onze vroegste aapmens-populatie deed het prima zónder onze latere taligheid. Geen overlevingsnoodzaak dus om dat vreemde pad op te gaan dat tot ons-nu zou leiden. Maar het moet ooit een begin gehad hebben.
Daarom laat ik het beginnen met een meidenspelletje, met een soort van Hints (zoals het televisiespelletje). Wat je noemt een just so-story.
Ja, daar wagen taalkundigen zich niet aan. Want dat zijn wetenschappers, gehandicapt door hun hachelijke wetenschappelijke reputatie. Maar een humanosoof heeft daar geen last van. Die wil gewoon de oorsprong van onze speciaal-menselijke taligheid rond krijgen, en hoeft geen genoegen te nemen met ”daar kunnen we niks van weten want taligheid fossiliseert niet.” Nee, maar vrouwvijandige patriarchen kunnen straffeloos een vrouwvijandige just-so-story verzinnen en daar tot op de dag van vandaag de vrouwen (en daarmee ook de mannen) onder hun duim houden. Schijt! De humanosoof bedenkt een zo aannemelijk mogelijk beginverhaal en kan daarmee vervolgens alle mens-fenomenen bevredigend verklaren.
Als de astronomen hun just-so-story van de oerknal mogen hanteren en daarmee vervolgens heel veel heelalfenomenen bevredigend kunnen verklaren, dan mag de humanosoof dat ook.
Ai!. Ik moet naar mijn eet-afspraak. Maar straks krijgt u mijn beginverhaal van ons taalvermogen, het verrijken van hun aapmensen-lichaamstaal met namen voor de dingen.
franscouwenbergh zegt
De just-so-story, oftewel de ‘oerknal’, van ons specifieke taalvermogen.
De terloopse gebeurtenis in één van de aapmensgroepjes in het noordoostelijke Afrika van rond 5 mjg.
Ik noem die hominiden Voaps (voorouder-aapmensen), dat praat makkelijker.
Ik ga er van uit dat ze tot de ‘voorlijke’ aapmensgroepjes (ik heb al uitgelegd waardoor ze moeilijk groter of kleiner konden zijn dan een individu of 25) hebben behoord.
Dus dat het al tot hun ‘cultuur’ behoorde dat ’s morgens, voordat de groep op pad ging voor de dagelijkse foerageertocht, een groepje met stenen welbewapende jongelui de voorgenomen route verkenden. Wanneer ze gestuit waren op een sabeltandtijger of een meute hyena’s, keerden ze terug en beeldden het gevaar uit. En dan kozen de oudere vrouwen voor een andere route.
Verkenningspatrouilles scheelden een hoop vergeefs gereis met kinderen en oudjes en al, en waren dienstig voor succesvol overleven. Geen ‘bizarre’ speculatie, toch?
Let wel, je moet bij die Voaps niet een soort tweebenige chimpansees denken. Voor de gemeenschappelijke vooroudersoort moet je denken aan bonobo-achtigen, zegt Frans de Waal (met argumenten) in zijn boek Bonobo (1997). Behalve dat wij daar uiterlijk ook meer van weg hebben dan van chimpansees, zijn de laatsten ook steeds meer van de gemeenschappelijke voorouderlijn gaan afwijken door de overlevingsgevechten waartoe zij gedoemd waren. Doordat namelijk hún leefgebieden, in tegenstelling tot dat van de huidige bonobo’s, vanaf 2,5 mgj onderhevig zijn geweest aan twintig of meer inkrimpingen en dan weer uitbreidingen gedurende de ijstijden. Die herhaalde overlevingsgevechten heeft de chimps tot grimmige macho’s gemaakt.
In tegenstelling tot de ‘hippies van het regenwoud’ zoals de seksueel vrije bonobo’s met hun vrouwendominantie genoemd worden. Met het leefgebied van de bonobo’s, binnen de grote bocht van de Congorivier, is in die 5 miljoen jaar heel weinig veranderd, de dus ook de soorten bleven zoals ze waren. Een soort verandert pas wanneer de habitat ervan verandert.
Op zekere ochtend had de alfa-vrouw besloten tot dié richting voor de voedseltocht.
Haar dochter begon meteen te stralen. [Waarom een meisje? Bij primaten worden nieuwe ‘uitvindingen’ meestal geïnitieerd door meiden. Waarom de dochter van de alfavrouw? Bij primaten paart de alfavrouw met de alfaman, en zo is het alfa-dom (alfa-slim) vaak erfelijk.]
Haar twee vriendinnen keken haar vragend aan: vanwaar die plotselinge euforie?
Het meisje had meteen beseft dat ze dan die dag het bestand met de bessen zouden aandoen, en ze was daar heel dol op. Ze pijnigde nu haar hersens: hoe kon zij haar vriendinnen duidelijk maken waar zij aan dacht?
De imitaties van de ochtendpatrouilles indachtig (misschien nam ze daar zelf al aan deel) imiteerde ze [bes]-[plukken]-[in haar mond stoppen], gevolgd door verzaligd kijken.
Haar vriendinnen bleven verbaasd kijken. Nog eens. En nog eens. De jongste vriendin werd ongeduldig: de groep was zich al op weg aan het begeven, en het was gevaarlijk om zonder de mannen met hun stenen achter te blijven. Maar de oudste vriendin dacht: die bedoelt iets, maar wat? En ineens viel bij haar het kwartje, en ze deed het bessenplukgebaar na. Yess! En schaterend holden ze de groep achterna.
De hele dag verder dolle pret met het [bes]-gebaar. Sommige oudere vrouwen kregen er ook lol in en begonnen het te begrijpen.
De volgende dag ging de route ergens anders heen, en nu bedacht de oudere vriendin wat ze die dag dan zouden tegenkomen. Ah, ze zouden vast knollen gaan uitgraven! En ze imiteerde [knollen] [uitgraven]. En weer de hele dag lol met de knollengraaf-imitatie. En nog meer oudere vrouwen deden er aan mee.
Zo begon in die groep dat aparte cultuurtje. Stom meidenspelletje, denk u? Besef dan dat dit voor het eerst in de geschiedenis van het leven op Aarde was dat een individu het met een ander kon hebben over iets wat er niet wás. Er wáren geen bessen toen het meisje zich er op verheugde, en geen knollen toen de vriendin die aankondigde. Het eerste ondierlijke gedrag.
En omdat het spelletje behalve leuk ook wel handig was – konden de Voaps het met elkaar hebben over dingen terwijl die nergens ter plekke gewaar te worden waren, maar waar ze in gedachten wel mee bezig waren – bleef het er in en breidde het zich snel uit tot steeds meer dingen en handelingen.
Als de meiden naar een andere groep verkasten voor hun partner (anders inteelt immers) , namen ze het handige cultuurtje mee en zo verbreidde het zich over de hele ‘stam‘ . Onze Voaps.
Deze uitbreiding van hun communicatie versterkte hun samenwerking. De Voaps hielden daardoor iets meer kinderen in leven en zo overtalligden de Voaps op den duur de aapmenspopulaties die van deze extra communicatieverbetering verstoken bleven.
Die gebaren-imitaties van de denkbeelden van dingen nu waren namen voor de dingen. Het begon met niets, en het nam tig generaties om uit te groeien toe een beetje. Daarom laat ik het al beginnen rond 5 mjg. Het genen-onderzoek van het Max Planck Institut (publicatie juni 2012, en na de voltooiing van de analyse van het genoom van de bonobo) wijst uit dat vanaf 4,4 mjg geen vermenging meer heeft plaatsgevonden met de overige bonobo-achtigen, laat staan met de latere chimpansees. Want het beschikken van namen voor de dingen doét iets met een dier.
Daarover morgen meer.
franscouwenbergh zegt
Wat het beschikken over namen voor de dingen doét met een dier
1. Een naam (gebarensymbool, woord, afbeelding) voor een ding is niet het ding. Een schilderij van een pijp (1929) is geen pijp, zoals René Magritte er bij schreef. Er gaapt een onoverbrugbare kloof tussen de naam voor het ding en het werkelijke ding.
Er is dus sprake van een (gevoel van) afstand tussen de benoemer en het benoemde ding. De Voaps, hun normale dierlijke lichaamstaal verrijkend met namen voor de dingen, kwamen gevoelsmatig ‘los’ te staan van hun (benoemde) omgeving.
2. Een naam voor het ding is een mentaal ‘handvatje ‘ aan het beeld van het ding in je brein waarmee je het ‘grijpt’ en overreikt aan de ander; die kan ‘vatten’ en het vervolgens ook in haar hoofd heeft. Capito?
De Voaps zijn het pad op gegaan van het be’grijpen’ van de dingen, het pad dat hen wegvoerde uit het normale dier-zijn. Wij bevinden ons nog steeds op dat pad; er is geen weg terug naar het niet-begrijpen. We kunnen alleen maar voortgaan, naar het steeds beter begrijpen van de dingen.
3. Met de naam voor de gevreesde sabeltandtijger ‘grepen’ de Voaps het monster bij haar kladden. Ze konden ze het er met elkaar over hebben en dat verschafte hen toch een gevoel van macht over.
De Voaps kregen gevoelsmatig macht over hun omgeving, waar hun mededieren willoos onderdeel van bleven uitmaken.
Doordat ze een naam hadden voor het vuur, waar een normaal dier in paniek voor blijft vluchten, zijn de Voaps het tenslotte gaan gebruiken. Hetgeen een sprong voorwaarts voor de ontwikkeling van hun taligheid heeft betekend, maar dit terzijde. Maar let wel, er is geen enkele andere soort die het vuur gebruikt; omdat geen enkele andere soort beschikt over namen voor de dingen.
De macht die het benoemen van het ding gevoelsmatig genereerde over het ding, was dus een aantasting van de integriteit van het ding. Maar bij onze vroege voorouders was macht over de ander, al was het maar een kind, not done. Dus noemde je een ander nooit bij haar naam, je gebruikte een omschrijving of bijnaam.
In primitieve samenlevingen is dat nog steeds not done. De Joden bijvoorbeeld mogen hun god niet bij zijn naam noemen. In ons dorp vroeger had iedereen een bijnaam en alleen vreemden hielden hun eigen naam. En we hebben nog steeds de neiging tot koosnamen voor onze gelieven en gebruiken alleen hun naam als we boos zijn. Genoeg daarover.
4. Door het beschikken over namen voor de dingen kon kennis, opgedaan in de ene generatie, worden doorgegeven aan de volgende. Kennis kon zich bij de Voaps gaan opstapelen. Denk hierbij aan de cumulatieve cultuur die voor Liesbeth Sterck zo kenmerkend is voor onze soort; daarvan is bij alle overige soorten niet of nauwelijks sprake.
5. Door het beschikken over namen voor de dingen konden de Voaps individuele vindingrijkheid (intelligentie) op één hoop gooien. Brainstormen. Twee weten meer dan één, en met de hele groep kun je grote problemen aanpakken. De Voaps konden plannen smeden. Een boer zou het Spaans benauwd krijgen als zijn koeien dat konden en hij ze met de koppen bij elkaar zou zien staan in de wei. Samen met hun beheersing van het vuur werden de Voaps van bange groepjes aapmensen tot de hooligans van de savanne.
Met deze taalhypothese kunnen vervolgens alle overige taalfenomenen als onze betrekkelijk grote en nog steeds groeiende macht over de natuur, ons ‘begrijpen’ van de dingen, onze behoefte aan een Groot Verhaal, onze religieuze neiging en nog heel veel meer bevredigend verklaard worden, ongeveer zoals de astronomen met de Big Bang-hypothese vervolgens een boel heelal-fenomenen bevredigend kunnen verklaren.
HC zegt
U plaatst twee dingen tegenover elkaar: “isolement als oorsprong van kliks”, wat u mijn positie noemt, en uw “hypothese van de oorsprong van ons speciaal-menselijke taalvermogen”, te weten “namen voor de dingen”. Die twee gaan niet over hetzelfde en zijn niet noodzakelijk strijdig. Isolement is geen noodzakelijke voorwaarde voor de oorsprong van kliks, maar het kan er wel voor zorgen dat kliks (of andere eigenschappen) gedurende langere tijd beperkt blijven tot groepen die in dat isolement leven. De oorsprong van kliks zegt echter niets over de oorsprong van taal en om namen te geven aan dingen heb je niet per se kliks nodig. En dat andere geïsoleerde groepen geen kliks hebben? Misschien zegt dat veel over het niet zo oorspronkelijk zijn van die kliks.
Tja, en de humanosoof, die mag, als ik u zo lees, een goed verhaaltje bedenken zonder rekening te moeten houden met de beperkingen van wetenschappers, die ook nog eens moeten zien om objectieve bewijzen te vinden voor wat ze als hypotheses bedenken.
Maggy R zegt
Gisteren zag ik hier een reactie op “aller-primitiefste hedendaagse volkjes”. Vreemd genoeg is die reactie verdwenen. Jammer, ik was het van harte met die reactie eens dat franscouwenbergh met deze woorden zich wel erg denigrerend uitlaat. Persoonlijk vind ik niets primitiefs aan mensen die hun eigen huizen bouwen van zelf bijeengezochte bouwmaterialen, zonder bouwmarkt, architect of aannemer, die hun eigen voedsel verbouwen, verzamelen, jagen, slachten, zonder bakker, slager, markt of supermarkt, al hun eigen gereedschappen maken, van elke plant weten of die voedzaam, smakelijk, geneeskrachtig of giftig is en ga zo maar door.
Het is inderdaad waar dat het niet is gelukt om een chimpansee menselijke gesproken taal in voor mensen begrijpelijke klanken aan te leren. Desondanks kunnen apen wel degelijk zich zeer “talig” uitdrukken, zelfs over abstracte begrippen. Het mooiste voorbeeld vind ik wel https://www.youtube.com/watch?v=__mT74osciI , een capucijnaapje dat in niet mis te verstane gebaren duidelijk maakt een eerlijke beloning te verwachten.
Waarom zouden we gebaren van mensen zonder stem wel taal noemen, maar het duidelijk communiceren van dieren over abstracte begrippen niet als zodanig erkennen?
Marc van Oostendorp zegt
1. De reactie van Marten van der Meulen staat hierboven nog steeds.
2. Op uw tweede vraag vindt u (ook) een antwoord in de Taalcanon, toevallig geschreven door Frank Landsbergen, die de animaties maakte bij het bovenstaande filmpje.
Limonard zegt
Heel leuke informatie, djw.
franscouwenbergh zegt
Ik hoor zo niks meer …
Maggy R zegt
Laten we dat zo houden. Ik geloof dat er hier niemand op uw “humanosofie” zit te wachten…
HC zegt
Ik was er enkele dagen tussenuit. Eigenlijk kon mijn laatste reactie ook dienen voor uw daaropvolgende bijdragen, maar misschien is het wel zo betamelijk dat ik nog een keer reageer (al ben ik het in wezen met Maggy eens).
Het ‘nieuwe’ van uw besje-pluktheorie (toegegeven, het klinkt best leuk naast bow-bow, pooh-pooh, ding-dong e.a. onverifieerbare verhalen) is niet dat uw Voaps namen aan dingen gingen geven – dat is een open deur intrappen, want ik zou niet weten waar of in welke theorie men dat ontkent – maar dat ze dat deden door dingen uit te beelden. Het zogenaamde Big Bang-aspect van uw hypothese mag dus meteen de prullenmand in, nog afgezien van het feit dat de Big Bang-theorie alvast gebaseerd is op verifieerbare, materiële aanwijzingen, en uw uitbeeldingsverhaal niet). Het lijkt mij ook weinig waarschijnlijk: ik zou denken dat je eerst taal of een talige kijk op de wereld moet hebben, vooraleer je de dingen kunt uitbeelden of een uitbeelding begrijpen. Wat die Voaps in het besje-plukverhaal doen, lijkt mij zwaar antropomorfistisch gekleurd. Verder kun je niet alles uitbeelden, dus daarmee alleen red je het niet. Ten slotte zegt je besje-plukverhaal enkel iets over gebaren(taal) – het is niet onmogelijk dat gebaren een rol hebben gespeeld – maar niets over spraak. Daarmee was de discussie toch zowat begonnen (als ik het ongepaste “volkjes” even buiten beschouwing laat): wat klikgeluiden ons (zouden) vertellen over het ontstaan van taal, in uw versie het geven van namen aan dingen door ze uit te beelden. Waarom u die nodig had, tenzij als een opstapje voor wat eigen, humanosofe gedachten, wordt in uw hele betoog nooit duidelijk. Tja.
franscouwenbergh zegt
Beste HC,
Mijn oorsprongstheorie dat ‘mijn’ Voaps namen voor de dingen ontwikkelden, is een open deur in die zin dat zelfs het Adam-en-Eva-verhaal het vermeldt. En dat ook de Amerikaanse biologisch-antropoloog Terence Deacon zijn 1997-boek The Symbolic Species als titel meegeeft.
En ook ik zou >>> niet weten waar of in welke theorie men dat ontkent<<>>ik zou denken dat je eerst taal of een talige kijk op de wereld moet hebben, vooraleer je de dingen kunt uitbeelden of een uitbeelding begrijpen.<<< Hm. Ik denk nu aan Loulis, de aangenomen zoon van Washoe, de chimpvrouw die vanaf babyleeftijd als wetenschappelijk experiment met ASL was opgevoed door studenten van het echtpaar Gardner en haar verdere leven doorbracht onder de hoede van Dr. Roger Fouts.
Loulis had zijn ASL-gebaren uitsluitend van Washoe en de andere ASL-apen geleerd. Het echtpaar Gardner kwam nog regelmatig op bezoek en bracht dan kadootjes mee voor de apen. Zo hadden die eens allemaal een portemonnee met klittebandsluiting gekregen.
Op zeker moment had Loulis de zijne op z’n kop gelegd en liep er mee te paraderen, met een brede grijns wijzend op de portemonnee op zijn kop en daarbij het gebaar voor [hoed] makend.
Je kunt moeilijk aannemen dat Loulis met zijn in totaal 40 afzonderlijke ASL-gebaren een talig wezen geworden was.
Nu nog even over de klikgeluiden: waarom ik die een rol laat spelen in mijn verhaal over de oorsprong van ons taalvermogen.
Dat dit begon door middel van lichaamstaal en gebaren – en niet met spraakklanken – is begrijpelijk als je beseft dat dieren geen neurologische controle hebben over hun stem. Daardoor mislukten ook de experimenten met chimpansee-babies tegelijk met eigen kindjes te laten opgroeien: die chimpjes kwamen nooit verder dan een paar stemloos uitgebrachte woorden als ‘pappa’ en ‘cup’ (wel de medeklinkers, niet de klinkers).
In mijn verhaal zijn ook de Vroege Mensen (tot en met de Neanderthalers) nog voornamelijk (ze waren nl. niet doof) gebarentalig, hun gebarenwoorden mede vormend met labialen, gutturalen en dentalen (kliks). Pas de AMM-vrouwen (Anatomisch Moderne Mensen) leerden, immers altijd hun handen vol met van alles, steeds beter communiceren met alleen die kliks en daarbij inzet van hun stem. Deze was door het al zoveel duizenden generaties dansen/zingen van het avondlijke scheppingsverhaal onder mede-controle van hun hersenschors was gekomen.
Met alleen je stem kunnen communiceren doét iets met een gebarentalige. Weer een heel verhaal om dit uit te leggen maar dat wil je vast niet horen. Maar dat heeft er toe geleid dat na enkele duizenden jaren de AMM’s de hele Aarde zijn gaan bevolken en overal de Vroege Mensen tot uitsterven gebben gedwongen.