Door Marloes Schrijvers
In juni 2017 reisde een groep Nederlandstalige onderzoekers af naar Tallinn, waar de tweejaarlijkse ARLE-conferentie plaatsvond. De International Association of Research in L1 Education (ARLE) richt zich op alle facetten van eerstetaalonderwijs, van basisonderwijs tot en met lerarenopleidingen. Met het oog op de speerpunten van Neerlandistiek in de klas stelde ik mijzelf de vraag: wat hebben docenten en lerarenopleiders er eigenlijk aan dat onderzoekers bij elkaar komen op een internationale wetenschappelijke conferentie? En kunnen zij ook iets met de trends die we op het gebied van onderzoek naar eerstetaalonderwijs in Tallinn hebben gesignaleerd?
Onderzoek en onderwijspraktijk
Veel congressen over eerstetaalonderwijs zijn toegankelijk en relevant voor docenten Nederlands, zoals Het Schoolvak Nederlands (HSN), de congressen van Stichting Lezen en de Dag van het Literatuuronderwijs. Wat voegt zo’n wetenschappelijk congres in het buitenland dan toe? Ik legde deze vraag aan mijn collega’s voor.
“Ik denk wel dat het onderwijs in brede zin er iets aan heeft,” stelt docent-promovendus Hans Das. “Alleen al de contacten die wij daar opdoen, de vragen die worden gesteld, zorgen voor een breder en internationaler perspectief.” Ook voor Liselore van Ockenburg, eveneens docent-promovenda, was het bredere, vergelijkende perspectief waardevol: “Ik vond een keynote lecture over de curriculumveranderingen in Finland interessant. Het gaf een inkijkje in hoe andere landen nadenken over hun onderwijs en hoe zij vernieuwingen implementeren in hun onderwijs.”
Voor Jimmy van Rijt, promovendus en lerarenopleider Nederlands, is het bezoek aan een internationale conferentie relevant voor de wisselwerking tussen die twee rollen. “Je krijgt een bredere blik op je eigen onderzoeksterrein. Zo’n conferentie kan bevestigend werken voor je eigen ideeën en onderzoek, maar het kan ook nieuwe ideeën opleveren, die wij als lerarenopleiders verder kunnen verkennen en kunnen vertalen naar onze onderzoekspraktijk.” Hij benadrukt dat dat een lang proces is: “Ideeën over onderwijs onderzoeksmatig bekijken vergt nu eenmaal tijd, al helemaal als het gaat om het inpassen ervan in bestaande, rigide curricula.”
“Zo’n conferentie en de onderwijspraktijk verhouden zich tot elkaar als ruwe koffiebonen tot een kop koffie,” vindt docent-promovendus Martijn Koek. “Wat er aan onderzoek naar voren komt, kan aanwezige docent-onderzoekers en lerarenopleiders inspireren en zo zijn weg vinden naar de praktijk. Maar die praktijk is weerbarstig: de omstandigheden zijn altijd anders dan in het onderzoek dat de ideeën opleverde.” Martijn is ervan overtuigd dat goed onderzoek wel aan docenten kan worden overgebracht, bijvoorbeeld via nascholing of via Levende Talen. “In de echte praktijk zul je dan altijd wel de ‘smaak’ van het onderzoek herkennen.”
De Nederlandstalige delegatie: thema’s en trends
De Nederlandstalige onderzoekers die Tallinn bezochten, richten zich grofweg op drie thema’s: schrijfonderwijs, fictie- en literatuuronderwijs en grammatica en taalkunde. Wat viel hen op aan het (internationale) onderzoek in hun eigen vakgebied?
Trends in onderzoek naar schrijfonderwijs
Veel onderzoek richt zich momenteel op het vergroten van de aandacht voor schrijven in de klas en het verbeteren van de kwaliteit van het schrijfonderwijs, zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs. We stelden vast dat er vanuit de Nederlandstalige delegatie veel aandacht is voor het schrijven van syntheseteksten en of het werken met bronnen aangeleerd en toegepast kan worden in meerdere talen. Docent-promovenda Anouk ten Peze merkte op dat er internationaal nog weinig onderzoek gedaan wordt naar (processen in) creatief schrijven: onderzoek gaat veelal om zakelijk en argumentatief schrijven.
Onderzoeksgroepen uit verschillende landen, zoals Nederland, Spanje en Portugal, houden zich bezig met het digitaal vastleggen van schrijfprocessen, bijvoorbeeld met InputLog of een smart pen. Onderzoekers bespraken hoe ze zulke data verzamelen en analyseren, en of zulke applicaties ook wenselijk en bruikbaar zijn om als didactische middelen in te zetten. In enkele gevallen werd schrijven in een bredere maatschappelijke context geplaatst, bijvoorbeeld in onderzoek naar essayistisch schrijven als middel om na te denken over emancipatievraagstukken.
Trends in onderzoek naar fictie- en literatuuronderwijs
Er bleek een grote internationale overtuiging te zijn dat literatuuronderwijs belangrijk is voor de vorming van leerlingen. Een punt van zorg was dat dit belang vanuit de politiek nauwelijks wordt onderstreept, laat staan ondersteund. Er werd veel gesproken over wat (het belang van) ‘toetsbaarheid’ is, bijvoorbeeld in PISA-onderzoek, en hoe literatuuronderwijs zich daartoe verhoudt. Past zo’n paradigma wel bij de meerduidigheid van literatuur? En als de leerling alle ruimte krijgt voor een eigen interpretatie van wat er gelezen wordt, hoe omschrijf en waarborg je als docent dan de kwaliteit van je literatuuronderwijs?
Diverse onderzoeken richtten zich op leesmotivatie en de rol van diverse genres en media daarin, zoals jeugdliteratuur, films en games, en op het op gang brengen van denkprocessen over literatuur. Hoe doe je dat in de klas, en hoe breng je zulke processen als onderzoeker in kaart, bijvoorbeeld als leerlingen (metaforen in) poëzie interpreteren? Tot slot was er aandacht voor hoe literatuuronderwijs zich verhoudt tot de persoonlijk en sociale ontwikkeling van leerlingen, en werd er gesproken over welke rol de culturele achtergrond van leerlingen daarbij speelt.
Trends in onderzoek naar grammatica- en taalkundeonderwijs
Wat betreft grammatica en taalkunde viel op dat onderzoekers uit verschillende landen vooral bezig waren met onderzoek naar grammaticale kennis in relatie tot vaardigheden. Dat verbaasde ons niet: grammaticaonderwijs wordt in internationaal verband vaak gerechtvaardigd vanuit het idee dat het zou leiden tot een betere taal- of schrijfvaardigheid. Toch is zulk onderzoek, zo viel ons op, lastig uit te voeren en levert het doorgaans ook gemengde resultaten op. De Nederlandstalige delegatie was meer gericht op hogere-ordedenkvaardigheden en -concepten binnen grammaticaonderwijs.
Taalkunde in de brede zin kwam zelden als ‘losstaand’ onderwerp voor. Vanuit het perspectief van schrijfvaardigheid was er wel belangstelling voor taalkundige eigenschappen die voorspellende waarde kunnen hebben voor tekstkwaliteit en de rol die instructie daarbij speelt. Verder richtten de discussies in dit veld zich vooral op de aloude vragen: waarom zou je grammatica moeten onderwijzen en hoe zou je dat dan moeten doen? De Nederlandse delegatie probeerde daar, met een focus op hogere-ordevaardigheden en taalkundige concepten, een frisse kijk op te bieden.
Tot slot
Drie dagen rondlopen in een internationale setting – of vijf dagen, voor sommige promovendi die al eerder begonnen met de ARLE Research Training School – deed ons volop reflecteren op ons eigen onderzoek en onze posities in het internationale veld. Uit diverse reacties maakten we op dat onze onderzoeksvragen en -methoden door buitenlandse onderzoekers gewaardeerd worden, omdat het vakdidactisch onderzoek in Nederland en Vlaanderen zich lijkt te onderscheiden door weloverwogen en systematische dataverzamelingen en -analyses. Tevreden lieten we Tallinn achter ons: tired but inspired.
Met dank aan:
Hans Das (Rijksuniversiteit Groningen / Greijdanus College, Zwolle)
Martijn Koek (Universiteit van Amsterdam / Keizer Karel College, Amstelveen)
Liselore van Ockenburg (Universiteit van Amsterdam / Stedelijk Gymnasium Den Bosch)
Anouk ten Peze (Universiteit van Amsterdam / Kennemer Lyceum Overveen)
Jimmy van Rijt (Radboud Universiteit / Fontys Hogeschool Sittard)
Daphne van Weijen (Universiteit van Amsterdam)
Laat een reactie achter