Door Michiel de Vaan
worstelen ww. ‘vechten’
Vroegmiddelnederlands worstelen (1240, Limburg, Vlaanderen), werstelen (1320–40, Vlaanderen/Holland/Brabant), warstelen (1348, Vla.), wrastelen (1469–80, Hol.), wraestelen (1481, Hol.), widerworstelen ‘tegenspartelen’, ontworstelen/ontwrastelen (1340–60), tegenwrasselen ‘tegenspartelen’ (1477). Nieuwnl. worstelen (1526), wurstelen (1566, Vlaanderen), wostelen (1568, Antwerpen).
Veel van de moderne dialecten zetten worstelen voort, waarbij de r kan wegvallen (wostelen), de t (worselen) of allebei (wosselen), en het woord ook met wr-, vr- of fr- kan beginnen (froeselen, frossele e.d.). De o kan tot u geworden zijn (wurstelen, frusseln, wrusselen, vrutsjele). Het Noordhollands kent wratselen, daarnaast ook de a-klinker in Zuid-Limburg (vrassele, vraa(t)sjele in Zuid-Limburg). Verder sporadisch westelen in Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen.
Verwante vormen: Middelnederduits worstelen, wrostelen, Nederduits wrösseln, frösseln; Oudfries wraxlia, MoWFri. wrakselje, Oudengels wraxlian, MoE dial. wraxle ‘worstelen’; OE wrǣstlunge ‘worsteling’, wrǣstlere ‘worstelaar’, MoE wrestle ‘worstelen’, met r-metathese ME warstle, Schots en Noord-Engels warsle. Verder ook Vroegmnl. wreistel ‘roer’, Mnl. wreiselen ‘draaien, wikkelen’, en mogelijk Nnl. writselen ‘aanhoudend heen en weer bewegen, schuiven, wringen’ (1547) en wriessen ‘frunniken, frutselen’ (voor 1524).
De etymologie is omstreden. Men heeft zowel worden als wroeten proberen te verbinden, maar daarbij blijft veel onduidelijk. Mij lijkt afstamming van de wortel PGm. *wrih-, *wraih- van wrikken ‘heen en weer bewegen’ waarschijnlijker, om de volgende redenen:
(1) Het Engels en Fries delen het ww. wraksl-, dat in beide talen op *wrāksl– uit PGm. *wraihslōn terug kan gaan, met klinkerverkorting voor -ksl-. In het Nl. werd *-hsl- tot -sl-, zodat Mnl. wreiselen ook uit *wraihslōn kan komen.
(2) Een ander ww. *wr_stlōn is voortgezet in Engels wrestle en Nederlands-Nederduits worstelen. De varianten met wr- en vr- bewaren dus de oorspronkelijke volgorde; in het westen en midden van het Nl. vond metathese plaats van wr_stelen tot w_rstelen, vgl. Nl. vorst, borst maar Duits Frost, Brust.
(3) De o van worstelen kan niet oud zijn vanwege Mnl. werst- en warstelen. Bij de r-metathese ontstaat vaak o uit e of a, vgl. Korstmis uit Krist- en gors uit gras; bij worstelen kan de w- dat nog hebben bevorderd. Of het Nl. en Ndd. op *wrast-, *wrest- of *wrist- teruggaan is niet meteen uit te maken.
(4) Engels wrestle is een l-frequentatief bij MoE wrest ‘draaien’, OE wrǣstan uit PGm. *wraistjan, vgl. Oudijslands reista ‘buigen, worstelen’, Deens vriste uit PGm. *wraistōn.
(5) Het woord OE wyrst, Engels wrist ‘pols’, Oudfries hondwrist ‘pols’, fōtwrist ‘wreef’, Oudnoors rist ‘wreef, pols’, komt uit *wrih-sti-, een afleiding van het zn. *wrīhan– ‘wreef’ (MNl. wrijghe, wrijch, Ohd. rīho). De *h is daarin verdwenen voor -st-, net als in mest uit *mihstu-. Hetzelfde kan zijn gebeurd in de ww. in (4), zodat we daarvoor *wraihstōn, *wraihstjan kunnen reconstrueren. Vanwege hun -st-, dat geen ww.-suffix was, mogen we deze ww. opvatten als afleidingen van het zn. *wrihsti-. De klinker -ai- kan ingevoerd zijn uit het bijbehorende bn. *wraiha- ‘scheef’ (Zwe. dial. vrå ‘koppig’, ME wrau ‘boos’; Kroonen 2013: 593). Vgl. ook Mnl. wreistel ‘roer’ uit *wraihst-ila-.
(6) Nu kunnen we E. wrestle verklaren uit een frequentatief *wraihstalōn ‘voortdurend heen en weer draaien, worstelen’ bij de ww. *wraihstjan of *wraihstōn. Voor Nl. worstelen, wrastelen e.d. mogen we dezelfde oorsprong aannemen, waarbij alleen nog de vraag blijft naar de klinker in de eerste lettergreep. Een mogelijkheid is dat *wraihstalōn zich tot Oudnl. *wrēhstlon ontwikkelde, waarna verkorting van de lange klinker voor *-hst- volgde (*wrehstlon) en wegval van *h (*wrestlon). Een andere mogelijkheid is dat, minstens in een deel van de dialecten, de *ai door *i werd vervangen (bijv. onder invloed van wrikken), zodat *wrihstlon > *wristlon ontstond. Op deze variant wijst in elk geval Nnl. writselen, indien met metathese uit *wristelen. Het a-vocalisme van wrastelen, vrasselen past niet goed in dit schema.
Literatuur:
Guus Kroonen. 2011. The Proto-Germanic n-stems. P. 262.
Guus Kroonen. 2013. Etymological Dictionary of Proto-Germanic.
Inge Boulonois zegt
Etymologie
De afstamming van “worstelen” lijkt boeiend
Men denkt aan “wrikken”, “wriessen”, “wrau” of “wrist”
Aan “wroeten” zelfs, al wordt dát weer betwist
En daardoor leest zo’n uitleg erg vermoeiend
Nou ja, ik weet nu wél dat bij dit woord
Etymologisch ook geworstel hoort
© Inge Boulonois,