Door Marc van Oostendorp
Wat leuk is van aan deze tijd leven: de internetrevolutie van nabij mogen bekijken. Ik ben net oud genoeg om al voor ze begon het een en ander te hebben meegemaakt, en de kleine 25 jaar dat ze nu voortduurt sta ik nog steeds af en toe te kijken van wat er allemaal veranderd.
Nu dan weer de manier waarop wetenschappers met elkaar communiceren. Toen ik student was, bestonden er vier manieren: het wetenschappelijke artikel in een tijdschrift of een boek; het gefotokopieerde manuscript, dat de geleerden aan elkaar stuurden via de post; de discussie van collega’s op de gang en bij het koffie-apparaat; en ditto tijdens congressen.
Na sluitingstijd
Als student had ik alleen gemakkelijk toegang tot het eerste – die het minst belangrijke is, het resultaat van de discussie van enkele maanden of zelfs een paar jaar geleden, niet de plaats waar het wetenschappelijke werk echt gebeurt. Gelukkig had ik heel goede en beroemde docenten die me af en toe een belangrijk manuscript doorgaven en heel enkele keer maakte ik een discussie bij een bord op iemands kamer mee. Maar de meeste van die gesprekken ontgingen me eigenlijk geheel. Ik was gefascineerd door het onderwerp, maar had eenvoudigweg geen toegang tot al die gesprekken.
Maar ook voor de grote mensen was het allemaal natuurlijk beperkt: iemand stuurde je alleen een manuscript op als hij je oordeel echt op prijs stelde, de discussies lagen na sluitingstijd en buiten congresperioden stil.
Surveilleren
Moet je ons nu eens zien! Niet alleen komen steeds meer officieel gepubliceerde artikelen voor iedereen gratis toegankelijk, maar ook zijn er grote online archieven van nog niet gepubliceerd materiaal (wie dit blog een beetje volgt weet dat ik regelmatig onder andere hier en hier kijk). En bovendien vinden discussies onder collega’s ook steeds meer online plaats.
Hier zie je een deel van een discussie waarin ik onlangs verzeild geraakte en die ging over een fundamentele kwestie waarover sommige taalkundigen niet uitgepraat raken: in hoeverre het menselijk taalvermogen aangeboren is. De oplettende lezer ziet dat er allerlei betrekkelijk beroemde taalgeleerden aan meedoen, en wat meer is: mensen die elkaar bij het koffieapparaat of zelfs op congressen niet snel zouden tegenkomen, omdat ze tot verschillende taalkundige scholen behoren, omdat ze allemaal een druk rooster hebben en alleen tijdens het surveilleren of onderweg in de metro tijd hebben voor dit soort discussies op niveau.
Er wordt wel gezegd dat het internet leidt tot bubbles, maar in ieder geval voor de wetenschappelijke discussie is dat helemaal niet per se het geval. Het leidt juist tot meer openheid, tot meer mogelijkheden om over de grenzen van je vak heen te kijken. Dat zorgt op zijn beurt vast af en toe voor woedeuitbarstingen, maar vaker voor verheldering en toenadering.
Nico Spilt zegt
Ik sta ook nog steeds te kijken naar wat er allemaal verandert.