Door Marc van Oostendorp
Er is, voor een Nederlander, nauwelijks een curieuzer cultuur dan de Vlaamse: zo dichtbij in zoveel verschillende opzichten en tegelijkertijd zo vreemd. Over Engelsen, over Duitsers, over Fransen, over Luxemburgers of Denen wordt in Nederland minder in termen van sjablonen gesproken dan over Vlamingen. (Het enige volk dat nóg onbekender is, zijn de Walen. Over een Waal weet een Nederlander helemaal niets.)
Die sjablonen gelden bijvoorbeeld voor de taal. Vlamingen zouden daar enorm gehecht aan zijn, aan onze gezamelijke taal, veel meer dan Nederlanders die om het minste of geringste bereid zijn deze taal aan de kant te schuiven. Vlamingen daarentegen wonnen het Groot Dictee ieder jaar moeiteloos, totdat de Nederlandse publieke omroep een harteloos einde maakte aan dat taalevenement. Dat tegelijkertijd er momenteel nauwelijks sprake is van enig openbaar taalleven in Vlaanderen – er is geen vereniging van taalliefhebbers, het enige publiekstijdschrift Over taal is onlangs zonder plichtplegingen opgeheven, het enige publieke taaldebat lijkt altijd en alleen maar te gaan over ’tussentaal’ – past niet in dat plaatje, dus wordt genegeerd. Dat de VRT het Groot Dictee ieder jaar gratis kreeg doorgestuurd door de Nederlandse omroep en er dus nóóit aan meebetaalde, eveneens.
Verwaarlozen
In Nederland wordt inmiddels aan een alternatief voor dat dictee gewerkt, in Vlaanderen kijkt men slechts smartelijk toe. Als je een beetje beter kijkt, houdt de Nederlanders aantoonbaar meer van zijn taal dan de Vlaming. Dat is moeilijk te begrijpen als je alleen in die sjablonen denkt.
Hans Vandevoorde ergerde zich onlangs aan iets wat ik op dit blog schreef over Vlamingen. Hij vond dat uit mijn stukje groot onbegrip sprak en hij raadde me een boekje aan dat hij onlangs zelf uitgaf, met teksten van twee grote intellectuelen van de Vlaamse Beweging, August Vermeylen (1872-1945) en Josef Deleu (1937).
Zoals Vandevoorde zelf in zijn inleiding zegt, zijn beide denkers vooral exponenten van de Vlaamse Beweging als emancipatiebeweging in bredere zin. De taal is niet het enige doel, de afkeer is niet in de eerste plaats tegen het Frans: het ging Vermeylen erom dat ‘de Vlamingen’ een stevige eigen positie krijgen in Europa, dat zij niet langer werden achtergesteld. Zij mochten dan natuurlijk ook best Frans leren en kennis nemen van die cultuur – als maar duidelijk was dat zij hun waarde niet primair aan zulke kennis ontleenden. Deleu, die dit jaar tachtig wordt, kijkt aan de andere kant terug op een tijd waarin dat doel grotendeels bereikt is, maar de Vlamingen hun cultuur, volgens hem, nog steeds verwaarlozen.
Ziften en kiezen
De spanning in die Vlaamse Beweging zit volgens mij in dat begrip cultuur, en met name in de omgang met de taalcultuur. De klassiek Franse opvatting over taal is heel anders dan de manier waarop er, bijvoorbeeld, in Nederland over wordt gedacht. De Franse cultuur valt zo ongeveer samen met de eenheidstaal: wie “goed Frans” spreekt – en daarvoor zijn de normen heel hoog, dat goede Frans is een heel ingewikkelde en voor een groot deel kunstmatige taal die je niet zomaar oppikt – heeft idealiter vanzelfsprekend deel aan de Franse cultuurgemeenschap. Er bestaat een heel sterk idee van een ‘standaardtaal’ als iets dat alle Fransen delen, als ze goed hun best doen. De taal is een cultuurproduct, iets dat door een elite wordt gecreëerd, en het is een onderdeel van ieders beschaving dat hij die taal spreekt; die visie lijkt me uitgevonden in Frankrijk.
Nederlanders zijn niet helemaal ongevoelig voor die gedachte, al is het maar doordat ook Nederland lange tijd op de Franse cultuur gericht is geweest. Tegelijkertijd is het Nederlandse idee over taal ook altijd biologischer geweest, als iets dat behoort tot het individu en dat leeft: ‘Ik leg my toe op ’t schryven van levend Hollands. Maar ik heb schoolgegaan’ schreef Multatuli, lange tijd beschouwd als de belangrijkste Nederlandse schrijver. En:
Een individu leert veelal zyn taal van ’n schoolmeester, dat jammer genoeg is. Maar schoolmeesters moeten de taal niet maken. Zyzelf behoren die te leren van ’t Volk dat die taal spreekt en schryft. En weer moeten de schoolmeesters niet alles goedvinden wat dat Volk schryft en spreekt. Zy moeten ziften en kiezen, dat is: ze moeten geen schoolmeesters zyn
Broeders
Er is dus veel meer een band tussen taal en volk dan tussen taal en cultuur. Het gaat minder om beschaving dan om contact te houden met het volk.
De Vlaamse Beweging heeft natuurlijk Guido Gezelle gehad die soortgelijke beweringen deed als Multatuli, maar daardoor altijd in een spagaat gezeten tussen deze twee ideeën: ze wilde iets tegenover het Frans stellen dat gelijkwaardig was; een taal die een even zuiver cultuurproduct was. Vermeylen en Deleu zijn zelfs allebei vrij uitgesproken vertegenwoordigers van dit ‘Franse’ idee van de Vlaamse identiteit: het hoort bij uitstek een kwestie van beschaving te zijn, veel meer dan van geboorte. Dit lijkt me ook de reden om vervolgens een Taalunie te verlangen met ‘onze Noord-Nederlandse broeders’, zoals Deleu dat in de hier opgenomen opstellen een paar keer noemt. Je hebt een massa nodig om een stevige cultuur neer te kunnen zetten, en daarvoor zijn de broeders over en weer nodig.
Minder Frans
Zolang je echter die broedermetafoor niet al te serieus wil nemen en niet gelooft aan een Groot Nederlands volk, is dat streven in strijd met die andere, meer Nederlandse opvatting van taal, als iets dat juist voort komt borrelen uit dat volk. Als je daarin gelooft, en je meent dat Vlamingen een apart volk zijn, dan kun je maar beter proberen ‘Vlaams’ te spreken. En als je daar zelf niet in gelooft, heb je het probleem dat je een taal tot je cultuurtaal probeert te maken, het Nederlands, die je veronderstelde taalgenoten, de Nederlanders, allang niet meer op zo’n Franse manier als een cultuurtaal beschouwen.
Deleu klaagt in de hier opgenomen opstellen ook over de achteloosheid waarmee de Vlamingen, met al hun economisch succes inmiddels omgaan met hun cultuur. Je zou kunnen zeggen dat ze daarmee minder Frans worden, zoals de Fransen zelf trouwens ook minder ‘Frans’ worden in hun taalopvatting. Als vervolgens ook het idee dat er een ‘volk’ is dat de taal draagt, wegvalt, kun je voorspellen dat de eenheidstaal helemaal verdwijnt. Dat zouden we de komende decennia best eens zien gebeuren – discussies over ’tussentaal’ of niet.
Frans zegt
Ook Vlaams Belang beweert graag dat Nederlanders zoveel Engels gebruiken. Ik vraag me dan altijd af of ze blind zijn voor het veelvuldige(r) Engels en Frans, maar goed.
WebredMiet zegt
Even een randbemerking over Over taal: het is de uitgeverij die het tijdschrift aan de kant schuift, en de reden is puur economisch: de uitgeverij is de laatste jaren geëvolueerd naar een vrijwel zuiver juridische uitgeverij, en nu worden de laatste niet juridische publicaties stopgezet. Waaronder Over taal. Dat betekent overigens *niet* dat er niets meer zal verschijnen. Deze jaargang verschijnt nog volledig, wat betekent dat er nog twee nummers zullen volgen. Het betekent ook *niet* dat we (= redactie en vaste medewerkers zoals ikzelf) de handdoek in de ring gooien. We zoeken naar partners om het tijdschrift verder te zetten, en liefst in zo’n vorm dat we voor het verschijnen ervan niet meer zo afhankelijk zijn van de strategie van de uitgeverij.
Nog iets: de rest van je opmerkingen over dat gebrek aan een ‘openbaar taalleven’ in Vlaanderen lijken correct, maar missen nuance. Om te beginnen is dat taalleven hier veel sterker door de overheid georganiseerd dan in Nederland, gewoon omdat we een taalwetgeving hebben. Vergelijk de taaladviesdiensten die samenwerken met de Nederlandse Taalunie: in Vlaanderen is dat een overheidsdienst, in Nederland een dienst van een privé-organisatie. In Nederland is daarnaast Van Dale, een commerciële uitgeverij, een belangrijke bron voor taaladvies, in België is dat de VRT, de openbare omroep dus. Er was dus gewoon geen behoefte aan een alternatief ‘openbaar taalleven’, de overheid zorgde er al voor. Wat die tussentaaldebatten betreft: ja, dat klopt. Maar het is aan het kantelen. Bewijs daarvan (eentje, maar wel het meest zichtbare): de Atlas van de Nederlandse taal is een initiatief van een Vlaamse uitgeverij, Lannoo, net als tegenreactie tegen het gezeur over tussentaal ;-).
Marcel Plaatsman zegt
’n Fijne beschouwing over verschillen in taalcultuur – en in cultuuropvatting. Het heeft me even gekost om Goossens’ stellingname, dat de Tussentaal een “taal zonder streven” is, te koppelen aan Huizinga’s idee van cultuur als streven. De Tussentaal is cultuurloos, klink erin door (en dat is inderdaad de boodschap van het hele stuk, op dbnl terug te lezen: http://www.dbnl.org/tekst/_ons003200001_01/_ons003200001_01_0001.php ). Nu is die idee van cultuur als streven natuurlijk helemaal niet exclusief Frans, je zou zelfs omgekeerd kunnen beweren dat het een calvinistische opvatting is, en het zal ook wel met de tijdsgeest samenhangen – maar dat er minder gestreefd wordt, ook in Vlaanderen, zal inderdaad wel z’n weerslag hebben op de taal.
Dat Vlaanderen dezelfde standaardtaal heeft als Nederland is in Europees perspectief wel bijzonder. De Midden- en Oost-Europese staatjes gaan er nou juist prat op dat ze elk hun eigen taal hebben, ondanks vrij kleine verschillen; hun ontvoogdingsbewegingen komen toch vaak uit dezelfde tijd. Tsjechoslowakije is wat dat betreft wel aardig, daar werd aanvankelijk een gezamenlijke standaardtaal gecreëerd door Tsjechen én Slowaken, die uiteindelijk alleen de schrijftaal van Tsjechië werd, de Slowaken schiepen er alsnog één voor zichzelf. Noorwegen is ook aardig vergelijkingsmateriaal, met een op Deens leunende boekentaal en een romantische, op dialecten gebaseerde nieuwe taal, die zo bezien al meer aan de Tussentaal doet denken.
Maar bon, dat is het Europese perspectief. Het Belgisch perspectief is anders: alle drie de gemeenschappen hebben uiteindelijk de standaardtaal van de buren geadopteerd. De Walen hebben hun Waals teruggedrongen tot de folklore en in de Oostkantons is het Duits de standaardtaal. terwijl Luxemburg en op z’n eigen manier ook Limburg hun (vergelijkbare) dialecten in het openbare leven steeds belangrijker maken. Men beijvert zich in de taal van de buren, maar is ook altijd ironisch fier op de eigen invulling ervan. Je zou zodoende kunnen zeggen: Vlaanderen heeft vooral een Bélgische taalcultuur, zoals ook andere culturele eigenaardigheden van de Vlamingen bij nadere beschouwing verrassend Belgisch blijken. Maar laat ik oppassen, want wat ook Belgisch is: alles wat je zegt kan (en zal) politiek geïnterpreteerd worden. 😉
DirkJan zegt
Bij een Waal denk ik aan een heel arm gezin waarvan de vader in een kolenmijn werkt. Maar ik geloof dat de kolenmijnen inmiddels zijn gesloten. 😉
WebredMiet zegt
De eerste in de jaren vijftig, de laatste in 1980. De laatste Belgisch-Limburgse begin jaren 90. Dat is dus inderdaad al even. Maar je kunt sommige wel nog bezoeken als toerist 🙂
jandeputter zegt
Hoezeer het onderscheid tussen cultuur en taal een rol speelde bij de Vlaamse taalstrijd kan aardig geïllustreerd worden door een ’tussenkomst’ van de socialist Huysmans in een debat over de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Huysmans bespeelt op een briljante manier het publiek door te betogen dat de Franse cultuur er gebaat bij is als de Gentse universiteit vernederlandst zou worden:
Na de Eerste Wereldoorlog (bleef) de vernederlandsing van de Gentse universiteit de speerpunt van de Vlaamse beweging. In 1922 liepen de emoties daarover in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers hoog op. Tijdens de lange debatten werd er vrijwel uitsluitend in het Frans gesproken, ook door Camille Huysmans. Huysmans bestreed dat er algemene tweetaligheid was in België, alleen de Vlamingen waren tweetalig. Hij adstrueerde dat door de verzen over het hondje Courtois uit de Reynaert te citeren, wat een uitbundige vrolijkheid teweegbracht. Was het bij deze sneer gebleven dan was het de moeite van het vermelden niet waard geweest, maar Huysmans tilde de discussie op een hoger niveau door te vragen hoeveel Kamerleden participeerden in de Franse cultuur, dat kunnen er niet veel zijn, misschien dertig van de 186 Kamerleden, wat weer gelach uitlokte. De Franse taal is niet gelijk aan de Franse cultuur, de Franse cultuur is de Franse geest, hield Huysmans zijn gehoor voor. Huysmans betoogde verder dat uit de Reynaert bleek dat de Vlaamse cultuur doordrongen is van de Franse geest. Vrees voor verlies van invloed van de Franse cultuur als de universiteit vernederlandst wordt, behoeft er dus niet te zijn, was Huysmans slotsom. (uit J.de Putter, Reynaert als politiek dier, verschijnt binnenkort in Tiecelijn)
Jos Van Hecke zegt
Wat de Franse taal is, weet ik. Wat Franse cultuur is, is mij al heel wat minder duidelijk. Maar wat de Franse geest zou kunnen zijn, daar kan ik mij echter totaal niets bij voorstellen. Vlaamse cultuur met een Franse geest? Hebt U soms een idee wat C, Huysmans daarmee zou hebben bedoeld? Zou het zoiets kunnen zijn wat men in hedendaags Nederlands ‘lifestyle’ noemt? Vlamingen met een Franse ‘lifestyle’?
jandeputter zegt
50 Jaar na zijn door slaagt Kamiel er blijkbaar nog steeds in te provoceren 😉
De cultuurminnaar Huysmans suggereert dat zijn Franstalige collega’s nooit een boek lezen. Huysmans gebruikt het woord ‘cultuur’ als synoniem van ‘beschaving’, waarbij hij denkt aan voortbrengselen van de geest: boeken, muziek, toneel enz. Het begrip was zeer gangbaar in de eerste decennia van de twintigste eeuw.
In 1917 schreef de Nederlandse geleerde Pieter Valkhof het boek ‘De Franse geest in Frankrijks letterkunde’. In zijn inleiding behandelde hij wat onder geest verstaan moet worden:
“Bestaat er een Franse geest? Een geest die door bepaalde eigenschappen kan worden aangewezen, een geest die zich openbaart in de geschiedenis, de godsdienst, de kunst van het Franse volk?
Wij menen van ja. Inderdaad vinden we, door de eeuwen heen, een zeker aantal geestestrekken telkens terug, tot op deze dag, en die geestestrekken zijn belangrijk en kenmerkend genoeg dat we het geheel ervan het Franse karakter, de Franse geest, mogen noemen.”
Die Franse geest werd in de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw meestal geplaatst tegenover en scherp afgegrensd van de Duitse cultuur. Het ging om de tegenstelling tussen Germaans en Romaans. Uit de humor van de Reynaert sprak volgens Huysmans de Franse geest. Ook al spraken de Vlamingen een Germaanse taal ze waren volgens Huysmans mentaal niet gericht op Duitsland. Voor hun was de ‘leitkultur’ Frans.
De vernederlandsing van de Gentse universiteit was in een kwaad daglicht komen te staan doordat de Duitsers tijdens W.O. I in een poging de sympathie van de Vlamingen te winnen de universiteit vernederlandst hadden, wat na 1918 onmiddellijk teruggedraaid was. Huysmans probeert die bezwaren te ondervangen door op de Franse wortels van de Vlaamse beschaving te wijzen.
Opmerkelijk genoeg blijkt uit de discussie rond de vernederlandsing van de Gentse universiteit dat de Belgen niet of nauwelijks op de hoogte waren van de situatie in Nederland. (Zie Kossmann, Lage Landen).
Jos Van Hecke zegt
Hoe Nederlander te zijn? Hoe Nederlanders zijn?
Ja, Multatuli en de Nederlandse Schoolmeester zijn hier duidelijk aanwezig in dit enigszins getemperd streng kritisch en zelfs licht belerend stukje over de ‘Vlaming’ en zijn moeilijke, om niet te zeggen problematische relatie tot zijn taal, het ‘Vlaams’.
Een Nederlander heeft dit probleem blijkbaar absoluut niet. De Nederlander en zijn taal, het Nederlands, zijn harmonisch één. De Nederlandse taal die spontaan, zuiver en onbevangen opborrelt uit de vele rijke bronnen van het Nederlandse ‘volk’ en de Nederlander, elke Nederlander, zijn één. Een Nederlander hoeft zich blijkbaar niet de vraag te stellen ‘hoe Nederlander te zijn’? Die IS dat gewoonweg. Een naakt biologisch feit, laat ons zeggen, net zoals zijn taal, het Nederlands. Géén kunstmatige, uit pure armoede ineen geflanste eenheidstaal of standaardtaal, géén ingewikkeld elitaire en belegen cultuurtaal, geen aaneen gehaakt lapdeken van dialecten, géén bij dichte buren geleende, gekopieerde of gedeelde taal, neen, neen, neen! Alles puur natuur, vol, volwaardig, springlevend, fris, smaakvol, voedzaam en bovendien gratis geschonken uit de gul opborrelende bron in de schoot van het ‘volk’. De Nederlander, elke Nederlander, verhoudt zich tot zijn Nederlandse taal zoals zijn Koning zich verhoudt tot zijn Koninkrijk. Met liefde dus, veel liefde, individueel en collectief, privaat en openbaar.
Maar die buur daar in het diepe zuiden, die Vlaming met zijn curieuze cultuur, die is zo rijk niet bedeeld, die heeft het lastiger, in de eerste plaats met zichzelf en met zijn taal, het ‘Vlaams’. Maar ook met zijn met andere volkeren en talen gedeelde stukje land dat hij in 1830, na een kort en heldhaftig maar onbesuisd uitgevoerd staaltje van rebellie, van de Koning van het in 1815 ontstane Verenigd Koninkrijk der Nederlanden had afgedwongen. Was hij toen zo onbesuisd niet geweest en had hij niet gerebelleerd dan zouden niet alleen de ‘Vlaams’ sprekende Vlamingen, maar ook zijn ‘Waals’ parlerende Waalse broeders en de ‘Luxemburgs’ pratende Luxemburgse broeders thans samen gelukkige ‘Nederlanders’ zijn geweest, ongeveer zoals hierboven beschreven, de taal van het Koninkrijk, het Nederlands, inbegrepen. Dat mag althans zo worden verondersteld. Maar goed, gedane zaken hebben blijkbaar geen keer. Dikke bult, eigen schuld. De toen niet rebellerende onderdanen van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, de huidige Nederlanders, mogen er zich thans – om meer dan één reden – des te gelukkiger om prijzen. Dit kan noch mag evenwel geen geldige reden zijn om met de vinger te wijzen, noch om het vingertje op te steken en al zeker niet om er zich in te verkneukelen. Ware die rebellie in 1830 er niet geweest, menig Nederlander zou thans wellicht een ander liedje zingen.
Die Vlaming moest het dus in zijn ‘herwonnen’ eigen maar ook gedeelde land zelf weten te rooien, ook met zijn taal het ‘Vlaams’. Maar wat is dat, het ‘Vlaams’? Als Vlaming weet ik dat dit niet bestaat, het ‘Vlaams’. Er bestonden destijds en er bestaan nog steeds wel onnoemelijk veel, meer of minder van elkaar verschillende, Vlaamse streek- en dorpsdialecten die alle, op één of andere manier, ten gronde een variant of een variatie zijn op wat men ‘de Nederlandse taal’ zou kunnen noemen, niettegenstaande de auteur van dit stuk, M. van Oostendorp, zich ergens in zijn tekst enigszins onbesuisd laat ontvallen dat Nederlanders en hun Nederlandse taal aan de ene kant en Vlamingen en hun ‘Vlaamse’ taal aan de andere kant, slechts “veronderstelde taalgenoten” zouden zijn?
Maar kom, laagje taalzand erover en vooruit dan maar met de Vlaamse geit. Omdat er dus geen ‘Vlaams’ bestond en nog steeds niet echt bestaat, hebben de Vlamingen zich een eeuw lang vergaapt of eerder moeten vergapen op de Franstalige bourgeoisie (hoe ironisch sterk kan de geschiedenis toch zijn, in het vale licht van de huidige Vlaamse minister-president G. Bourgeois!) die de macht en de touwtjes in handen hadden en die zich ook richtten op de glans en de glorie van de “grandeur de la culture française’, niet alleen in Bruxelles en Liège maar ook in Gand (Gent), in Anvers (Antwerpen), Courtrai (Kortrijk) en Bruges (Brugge), laatstgenoemde tevens de katholieke thuishaven van de Vlaamse dichter-schrijver-priester Guido Gezelle, hierboven in het stuk al opgevoerd, weliswaar in een gewaagde taal spagaat stand. Spagaat standen van alle soorten zijn in het katholieke Brugge evenwel niet zo ongewoon als men zou denken.
De rest is het verhaal van de ‘Vlaamse beweging’, de ‘Vlaamse identiteit’, de taalgrenzen, de ‘Vlaamse natie wording’, een verhaal met vele gezichten ook, dat overigens nog niet ‘af’ is en hoe dan ook véél te lang om hier ook maar een begin van te schetsen.
Zeker is dat in dit verhaal ook het verhaal van de ‘Vlaamse eenheidstaal’ opduikt en zijn plaats vindt, later ook ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands) gedoopt en nog later – inderdaad, in gewenste, gezochte maar niet altijd gevonden samenwerking met het Koninkrijk der Nederlanden – werd omgedoopt tot ‘Nederlandse standaardtaal’ die uiteraard een soort ‘kunstmatige’ cultuurtaal is. Maar wat zou het anders kunnen zijn, mede gelet op wat ik hierboven heb aangegeven over Vlaanderen en de Vlamingen in hun van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden afgesplitst nieuw land België ? Straffer nog, die ‘Nederlandse standaardtaal’ zal en kan, gelet op haar wortels en geschiedenis, ook nooit anders worden dan een een soort ‘kunstmatige’ cultuurtaal, ook al zal men haar misschien ooit wel officieel de Vlaamse taal noemen.
Ingaan op de min of meer parallelle geschiedenis van het standaard Afrikaans, een geschiedenis die overigens ook nog niet ‘af’ is, kan ik hier niet doen, maar het zou wel eens verrassend openbarend kunnen zijn.
Voortgaande op wat ik uit het stuk van M. van Oostendorp meen te mogen afleiden, ziet het er dus naar uit dat er in de toekomst 2 soorten talen zullen zijn: het uit zichzelf geboren en zichzelf op de golven van het ‘volk’ in stand houdende ‘puur natuur Nederlands in Nederland en de op ‘kunstmatige’ wortels gegroeide cultuurtaal het Vlaams in de natie-in-wording Vlaanderen. Het ‘verenigde Europa’ – als het ooit zal bestaan – zal er in elk geval een taal rijker mee geworden zijn.
Zelf meen ik dat het ook anders kan, dat beide varianten van ten gronde één en dezelfde taal het wel met elkaar kunnen vinden, als beiden wat water in de wijn doen, als er meer en dieper gaand overleg komt, als er een echt gemeenschappelijk, politiek gedragen taalbeleid komt, als bestuurlijk academisch en politiek Nederland stopt met het verder ‘verengelsen’ en domweg verdringen van zijn mooie ‘puur natuur’ taal in zijn universiteiten en hogescholen en als ….sommige taalgeleerden en neerlandici eens zouden willen gaan inzien dat taal niet uit de lucht komt gevallen, dat als ze al vliegt op de vleugels van het ‘volk’, die vleugels ook wel eens kunnen verzwakken of zelfs breken en dat enige bijsturing, ondersteuning en ja, zelfs een streepje ‘kunstmatige’ cultuur of noem het zoals je wil, heilzaam en zelfs reddend kunnen zijn.
Multatuli (ik heb veel getorst en verdragen) zei het inderdaad al:
“…..En weer moeten de schoolmeesters niet alles goedvinden wat dat Volk schryft en spreekt. Zy moeten ziften en kiezen, dat is: ze moeten geen schoolmeesters zyn”
HC zegt
Wat je bedoelt met “een echt gemeenschappelijk, politiek gedragen taalbeleid” kan ik vermoeden, maar het blijkt ook enkele regels verder, waar je pleit voor “enige bijsturing, ondersteuning en ja, zelfs een streepje ‘kunstmatige’ cultuur”. Hoe bestaat het, “kunstmatige cultuur”? Dat soort zaken hoort thuis in die autoritaire regimes waar de burger voor alles en nog wat geacht wordt “enige bijsturing” nodig te hebben: vrijheid komt voor de val, is de onderliggende bekommernis. Een beetje op z’n Noord-Koreaans, als het ware, al wil je vast niet zo ver gaan. En wat die taalgeleerden en neerlandici betreft, ze begrijpen over het algemeen wel dat de taal z’n eigen gang gaat en dat er weinig aan te kneden en te smeden valt. Je kunt natuurlijk (zoals jij met je pleidooi) proberen er een fossiel van te maken, maar een fossiel leeft niet.
Jos Van Hecke zegt
Het is wel de auteur van het stuk die de Franse cultuurtaal – waarmee hij de klassiek Franse eenheidstaal of standaardtaal bedoelt – als een door de elite gecreëerde en dus ‘kunstmatige’ taal bestempelt, niet ik.
Dat een (gemeenschappelijk) politiek gedragen taalbeleid een kenmerk van autoritaire regimes zou zijn, laat ik voor uw rekening. Het verplicht gebruik van het Engels, bovendien in zijn meest ‘kunstmatige’ en ‘elitaire’ vorm als ‘wetenschap Engels’, aan Nederlandse universiteiten is in elk geval ook een vorm van taalbeleid. Of dit dan ook als een kenmerk van een autoritair regime te beschouwen valt, laat ik eveneens aan uw oordeel over. Overigens zie ik wel een verschil tussen het voeren van een op ‘standaard’ en dus op gemeenschappelijke inzetbaarheid gericht taalbeleid en een poging of een streven om taal als een versteend fossiel te beschouwen en te gebruiken, Alle bestaande talen en zolang ze door hun specifieke kenmerken als op zichzelf staande talen bestaan, zijn in hun kern trouwens niet veel anders dan wezenlijk fossiel. Met fossielen is niets mis, heel de wereld en zelfs het hele heelal is in de kern fossiel.
Dat taal zijn eigen gang gaat, ja dat zal wel, anders zouden er zoveel verschillende talen niet bestaan. Dat belet mijns inziens niet dat er door een taalgemeenschap heel bewust een op optimaal gemeenschappelijk functioneren gericht taalbeleid kan worden gevoerd, alvast in het onderwijs en in alle publieke domeinen waar de betrokken burgers hun rechten en hun plichten uitoefenen. Dat heeft naar mijn inzicht verder niets met autoritaire regimes en al zeker niet met het huidige regime in Noord-Korea te maken. Taalbeleid veronderstelt en vergt uiteraard beleid en beleid – vooral in democratisch regimes – wordt niet uitgeoefend door ‘het volk’ maar door beleidsverantwoordelijken, door het volk aangeduid. Dat in de Nederlandse provincie Limburg het (standaard) Nederlands de enige officiële taal is in het publieke domein, is ook een vorm van taalbeleid (op schaal van het Koninkrijk der Nederlanden) niettegenstaande alle Limburgers Limburgs spreken en sommige Limburgers zelfs menen dat Limburgs geen Nederlands is maar Limburgs. Autoritair regime, autoritair Koninkrijk? In het Nederlandse Friesland daarentegen is het Fries blijkbaar een verplicht taal vak in het lager onderwijs. Autoritair regime, autoritair Friesland?
En tot slot nog dit: uit eigen ervaring weet ik dat het eerste wat je voorgeschoteld krijgt bij de kennismaking of bij het leren van een vreemde taal precies het fossiele gedeelte is, doorgaans zelfs het meest fossiele gedeelte, nl. de fossiele grammatica en de al even fossiele basiswoordenschat. Het kan ook niet anders, de rest zijn plaatselijke of persoonlijke variaties die bij het leren van vreemde talen slechts in een ver gevorderd stadium van kennis en beheersing van de vreemde taal aan bod kunnen komen. Dat is trouwens één van de redenen waarom elke taal ook een standaard vorm en dus een eenheidstaal heeft of daar in elk geval naar streeft. Ik zie niet in waarom dit voor het Nederlands niet zo zou zijn, zo niet meer zou zijn of althans niet meer wenselijk zou zijn?
HC zegt
Wat je met mijn verwijzing naar autoritaire regimes en fossielen doet, laat ik voor jouw rekening, ik heb geen zin om uit te leggen dát en waarom het niet deugt.
Jij vindt dus dat “beleidsverantwoordelijken aangeduid door het volk” het taalbeleid moeten uitstippelen (oké), en van taalbeleid vond je dat het moet zorgen voor “enige bijsturing, ondersteuning en een streepje ‘kunstmatige’ cultuur” (niet oké). Met dat laatste zeg je dat die gekozenen des volks zo’n beetje (mogen) bepalen wat moet kunnen, en de rest van je betoog versterkt die interpretatie alleen maar. Maar dat is geen taalbeleid. Taalbeleid is in eerste instantie uitstippelen wat er, ter ondersteuning van het Nederlands in alle relevante domeinen, kan worden gedaan en vooral zorgen voor voldoende middelen daarvoor. Taalbeleid is niet: zeggen dat ‘hun hebben’ (e.a. taalergerlijkheden) niet kan (kunnen), of zelfs niet democratisch afspreken met de “beleidsverantwoordelijken” dat het (ze) niet kan (kunnen). Als je vindt dat die dat wel mogen/moeten doen, dan heb je een autoritaire ‘zaak’ (ik zal het woord ‘regime’ niet gebruiken, dan kan het ook niet misbruikt worden). Zo werkt het niet, bij taal.
Overigens, jij vindt het lang niet voldoende wat de Taalunie en tutti quanti doen, want er moet “een echt gemeenschappelijk, politiek gedragen taalbeleid” komen, en de verengelsing moet stoppen en “sommige taalgeleerden en neerlandici” moeten dringend tot de orde worden geroepen, maar taaladvies.net, wat door de Taalunie wordt ondersteund, zegt van ‘hun hebben’ dat het geen standaardtaal is. Wie het wil weten, kan het weten. Wat wil je dan nog meer?
Jos Van Hecke zegt
Ik geef hier alleen maar een mening, mijn mening, of ik ga in op andermans mening, bv. op die van u. Ik probeer die ook te verdedigen en met argumenten te ondersteunen en verder heb ik geen propagandistische of autoritair bedoelde intenties. Ik heb hier mijn weten nooit beweerd dat iets ‘moet’, laat staan dat deze of gene ’tot de orde moet worden geroepen’. Ik heb ook nooit beweerd dat taalbeleid zich moet beperken tot de grammatica van de standaardtaal, integendeel zelfs, zoals ook duidelijk blijkt uit mijn vorige reactie waarop u echter niet echt ingaat omdat u “geen zin hebt om uit te leggen dát en waarom het niet deugt”. Van de Nederlandse Taalunie verwacht ik ook niets méér maar ook niets minder dan wat haar door de gezamenlijke politieke overheden die haar hebben opgericht en geldelijk ondersteunen is opgedragen. U legt mij hier dus met nogal losse zwier woorden en intenties in de mond die ik niet heb gezegd of uitgedrukt. Op die manier wordt een discussie niet alleen wat ongemakkelijk en onprettig maar ook scheef getrokken en onnuttig. Mijn visie op taal, de functies van taal en taalbeleid is duidelijk verschillend van die van u. Laat het ons daar dan maar bij houden.
HC zegt
Sorry hoor, maar je doet niet echt veel moeite om mijn mening te begrijpen en je valt een op z’n zachtst heel vertekend beeld ervan aan. Van scheeftrekken gesproken.
Niets moet? Er kon nochtans niet duidelijk genoeg worden verkondigd dat ‘hun hebben’ uit den boze was en dat de beleidsmensen en de Taalunie dat maar eens duidelijk moesten uitspreken, want zoals het nu ging was het onvoldoende (maar: zie taaladvies.net, zoals ik al aangaf).
Niemand moet tot de orde geroepen? Wat betekent de verzuchting “als ….sommige taalgeleerden en neerlandici eens zouden willen gaan inzien …” dan, en wat zouden ze moeten inzien? Dat ze goed bezig zijn, of dat ze tekortschieten m.b.t. jouw wensen? Ik interpreteer dat minimaal als een tot de orde roepen (door jou) van die mensen, terwijl zij kennelijk voldoende (wetenschappelijk ondersteunde) redenen hebben om niet te willen inzien wat jij wilt dat ze zouden inzien.
Ik heb ook nooit beweerd dat jij zou beweren “dat taalbeleid zich moet beperken tot de grammatica van de standaardtaal”. Maar volgens jou moet taalbeleid zich OOK met de grammatica van de taal bemoeien, en dáár heb ik het over en dát wijs ik af. Taalbeleid moet zich NIET bemoeien met de grammatica van een taal. Het kan die laten beschrijven, prima, zodat wie wil en wie het nodig heeft daar gebruik kan van maken, maar verder gaat dat niet. De grammatica vóórschrijven, of de taalgebruiker “bijsturen” is onzin.
Als ik jou was, zou ik ook eens nagaan wat “de gezamenlijke politieke overheden die (de Taalunie) hebben opgericht en geldelijk ondersteunen” haar effectief opdragen. Alleszins niet dat ze ‘hun hebben’ moet veroordelen of de verengelsing een halt toeroepen. Waarmee ik voor geen van beide pleit overigens, vooraleer je me dat weer aanwrijft, maar het zegt iets, toch?
Jos Van Hecke zegt
Dank voor uw gewaardeerde reactie waarmee we opnieuw meer naar de inhoud terugkeren. Ik concentreer me in deze reactie enkel op de inhoud en de strekking van het Taalunie verdrag tussen de staten Nederland en (Nederlandstalig) België, annex Suriname als geassocieerd lid.
Het hele verdrag met inbegrip ook van de – precies in het kader van dit blogstuk ‘hoe Vlaming te zijn?’ – bijzonder interessante memorie van toelichting bij dit verdrag kan je lezen via deze webschakel: http://over.taalunie.org/verdrag-inzake-nederlandse-taalunie
Hierna ook 2 uittreksels uit dit verdrag die de inhoudelijke essentie en vooral de doelstellingen en de aan de Taalunie opgedragen taken weergeven:
1. Zijne Majesteit de Koning der Belgen en Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:
Zich bewust van het belang van de Nederlandse taal voor de samenleving in Hun landen;
Zich ervan bewust dat de overheden van Hun landen samen medeverantwoordelijk zijn voor de Nederlandse taal als instrument van maatschappelijk verkeer en als uitdrukkingsmiddel van wetenschap en letteren, alsmede voor de vaardigheid in het gebruik ervan;
Ervan overtuigd dat grotere bekendheid met de Nederlandse taal en letteren in het buitenland zal leiden tot meer waardering voor de Nederlandse cultuur;
Ervan overtuigd dat de gemeenschappelijke zorg voor de Nederlandse taal de banden tussen de Nederlandstaligen in Hun landen zal versterken;
Erkennend dat het Verdrag betreffende de culturele en intellectuele betrekkingen tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden, dat op 16 mei 1946 tussen Hun landen is gesloten, de onderlinge betrekkingen in grote mate heeft bevorderd en mede heeft geleid tot een hechtere samenwerking tussen de Nederlandstaligen in Hun landen;
Verlangend, in het licht van het voorgaande, aan Hun samenwerking op het gebied van de Nederlandse taal een meer institutioneel karakter te geven;
2. De Taalunie heeft tot doel de integratie van Nederland en de Nederlandse gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin.
Tot dit gebied behoren: de taal en letteren als onderwerp van wetenschap, de letteren als vorm van kunst, de taal als communicatiemiddel van de wetenschappen, de taal als medium van de letteren, het onderwijs van de taal en van de letteren en, meer in het algemeen, de taal als instrument van maatschappelijk verkeer.
Tot de doelstellingen van de Taalunie behoren:
de gemeenschappelijke ontwikkeling van de Nederlandse taal;
de gemeenschappelijke bevordering van de kennis en het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal;
de gemeenschappelijke bevordering van de Nederlandse letteren;
de gemeenschappelijke bevordering van de studie en verspreiding van de Nederlandse taal en letteren in het buitenland.
De Hoge Verdragsluitende Partijen besluiten tot:
de oprichting en de instandhouding van gemeenschappelijke instellingen voor de verwezenlijking van doelstellingen en maatregelen die in dit Verdrag zijn overeengekomen;
het gemeenschappelijk bepalen van de officiële spelling en spraakkunst van de Nederlandse taal;
het gemeenschappelijk bepalen van een gelijke terminologie ten behoeve van wetgeving en officiële publikaties;
het voeren van een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot particuliere initiatieven op het gebied van woordenboeken, woordenlijsten en grammatica’s;
het gemeenschappelijk bepalen van de toetsstenen voor het behalen van het ‘Getuigschrift Nederlands als Vreemde Taal’ en het gezamenlijk toekennen van het Getuigschrift;
het voeren van een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot de Nederlandse taal en letteren in internationaal verband, in het bijzonder in de Europese Gemeenschappen;
het plegen van overleg, wanneer in hun betrekkingen tot derde landen of tot internationale instellingen of bijeenkomsten de belangen van de Nederlandse taal of de doelstellingen van dit Verdrag in het geding zijn.
Tenzij men er willens en wetens naast wil lezen, kan men moeilijk ontkennen dat dit verdrag neerkomt op een door beide ‘partijen’ uitdrukkelijk gewenst gezamenlijk politiek (en ook met publieke gelden) gedragen en concreet uitgewerkt gemeenschappelijk taalbeleid dat vooral de eenheid van de Nederlandse taal beoogt en verder ook de ‘promotie’ van die eenheid in taal. Wat onder de benaming ‘de Nederlandse taal’ wordt verstaan wordt in het verdrag niet ‘gedefinieerd’ maar wel min of meer (historisch) beschreven in de memorie van toelichting. Het kan echter bijna niet anders dan dat hiermee een soort van gemeenschappelijke ‘eenheidstaal’ of ‘standaardtaal’ wordt bedoeld die in de praktijk gemeenschappelijk inzetbaar is in welbepaalde domeinen, in het bijzonder in het onderwijs, de wetenschappen, de letteren en meer algemeen in het maatschappelijk verkeer.
Tenzij men er eveneens willens en wetens naast wil lezen, staat in dit verdrag ook uitdrukkelijk vermeld dat het “gemeenschappelijk bepalen van de officiële spelling en spraakkunst van de Nederlandse taal” tot de doelstellingen en dus ook de opdrachten van de Nederlandse Taalunie behoren. Net zoals de spelling behoort dus ook de spraakkunst of grammatica er wel degelijk ook toe en er staat ook niet ‘beschrijven’ maar ‘bepalen’ wat dus niets anders kan betekenen dan dat de Taalunie (mede) tot opdracht heeft een en uiteraard ook maar één ‘officiële spraakkunst’ van de ‘Nederlandse taal’ op te stellen die in de in het verdrag bepaalde domeinen gemeenschappelijk kan worden ingezet en in elk geval officieel ‘voorgeschreven’ is en gelding heeft. Dat betekent uiteraard niet dat de Taalunie zo maar zelf een spraakkunst kan ‘uitvinden’ of die volkomen vrijblijvend kan ‘bepalen’ maar dat ze met de steun van onder meer taalgeleerden en neerlandici moet kiezen, uitmaken en beslissen hoe die gemeenschappelijke ‘officiële spraakkunst’ inhoudelijk naar de vormen in elkaar dient te zitten en hoe hij in de grondregels dient te functioneren.
Men kan het daar natuurlijk persoonlijk – ook als taalgeleerde of neerlandicus – niet eens mee zijn maar men kan anderzijds ook maar objectief vaststellen wat in het verdrag precies staat. In elk geval lijkt het mij logisch dat taalgeleerden en neerlandici die voor de Taalunie werken of daar mee samenwerken zich ook loyaal aan die doelstellingen en voorschriften van het verdrag houden en ze ook nastreven én promoten. Het heeft er niet zo lang geleden naar uitgezien dat dit principe van loyauteit met de voeten werd getreden of dat er toch enigszins los en lichtzinnig werd mee omgesprongen. Het is goed – vind ik – dat de Taalunie dit tijdig heeft ingezien en heeft beseft dat ze de onbesuisd ingeslagen koers beter kon corrigeren dan er eigenzinnig op verder te varen. Het is onder meer die eigenzinnige ‘anti normering’ houding van precies die taalgeleerden in die positie die ik persoonlijk niet kan appreciëren.
Taalgeleerden en neerlandici die niet in die positie zitten, beschikken uiteraard over alle of toch veel meer vrijheden in hun bevindingen en meningen over taal. Het lijkt me echter niet goed en ook niet nuttig te zijn daar waar ze hun meningen en standpunten over ‘anti normering’ zelf als een soort nieuwe ‘norm’ gaan vooropstellen, ook niet als hun meningen en standpunten op wetenschappelijk onderzoek zijn gebaseerd hoewel die uiteraard op zich indicatief en verhelderend kunnen zijn. Voor het overige denken en verkondigen ze uiteraard wat ze willen, net zoals iedereen, onder meer zoals ik zelf als niet taalgeleerde of niet onderzoeker. Hoe meer meningen, hoe meer vreugd en hoe breder en klaarder soms ook de kijk, is mijn leuze. Op wetenschappelijk onderzoek gestoelde bevindingen hebben uiteraard altijd een meer algemene meerwaarde.
Wat in het verdrag bedoeld wordt met de ‘ gemeenschappelijke bevordering van het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal’ is mij ook niet duidelijk. Ik vermoed dat het een – zij het nogal wollig verpakte – verwijzing is naar een streven tot het gemeenschappelijk gebruik van een ‘standaardtaal’ in de domeinen die in het verdrag specifiek worden vernoemd, vooral dan in het onderwijs. Het kan mijns inziens niet veel anders worden gelezen dan als een gemeenschappelijke vorm van de Nederlandse taal, geplaatst tegenover de verschillende dialectische varianten en variaties van ‘het Nederlands’. De term ‘verantwoord’ lijkt me hier nogal ongelukkig gekozen. Beter ware mijns inziens (geweest) om ineens maar man en paard te noemen en de term ‘standaardtaal’ te gebruiken.
Wat in het verdrag eveneens als gemeenschappelijke doelstelling en specifiek werkgebied werd opgenomen is de ‘bevordering van de Nederlandse taal als communicatiemiddel van de wetenschappen’ en verder ook van de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de ‘Nederlandse taal als instrument van maatschappelijk verkeer en als uitdrukkingsmiddel van wetenschap en letteren, alsmede voor de vaardigheid in het gebruik ervan’.
Tenzij men er nog eens willens en wetens naast wil lezen, staat hier met zoveel woorden maar anders geschreven dat het alvast NIET de bedoeling van de Nederlandse Taalunie kon noch kan zijn om de Nederlandse taal te weren als instrument en uitdrukkingsmiddel van wetenschap en letteren en al zeker niet om de Nederlandse taal in die domeinen en functies te (laten) verdringen of te (laten) vervangen door een andere taal dan de Nederlandse taal. De officieel of officieus toegestane gedeeltelijke of volledige vervanging van het Nederlands door het Engels – of door wat voor andere taal ook – aan Nederlandse en Vlaamse universiteiten en hogescholen gaat dus duidelijk in tegen de letter maar zonder enige twijfel zeker tegen de geest van dit verdrag.
Een verdrag is natuurlijk niet voor de eeuwigheid gemaakt en dus kan het ook worden gewijzigd of gewoon opgeheven. Als de politieke overheden vinden dat het moet worden gewijzigd of opgeheven, dat men er dan ook naar handele, dat men het dan ook in alle duidelijkheid en klaarheid doet, in plaats van de mooie woorden en bedoelingen in het verdrag te laten staan en in werkelijkheid anders en zelfs tegengesteld te handelen of – nog schijnheiliger – niet te handelen en niet op te treden tegen evoluties en feiten die manifest tegen de doelstellingen van het verdrag ingaan.
Op een ‘vóór’ of ’tegen’ zijn van “verengelsing” van het hoger onderwijs evenals op andere aspecten van uw bovenstaande reactie kom ik hier misschien op een andere keer nog terug. Het vergt in elk geval enig verder en dieper nadenken om dit onbevangen en met de nodige nuances te kunnen doen, zonder al te veel risico op (onprettig aanvoelende) ‘misverstanden’. Hoe dan ook wil ik hier al aantonen dat ik zeker wél moeite wil doen om in uw mening in te komen en ze ook te waarderen. Verschillen van menig kan geen reden zijn om géén meningen uit te wisselen!
HC zegt
Ik kan moeilijk ‘kort’ antwoorden op zo’n lange repliek, maar ik me beperk mij niettemin tot een tweetal kernpunten.
Even beginnen bij je slotalinea. Verbazend misschien, maar ik ben geen voorstander van de ‘verengelsing’ van het hoger onderwijs (de argumenten pro overtuigen mij niet). Alleen gaat de Taalunie daar niet over. Die kan hooguit pleiten (voor het Nederlands) maar kan de universiteiten en hogescholen niets opleggen. Dat lijkt mij desgevallend een zaak voor de ministers van onderwijs. Ik vraag me trouwens af of (en zo ja waarom) jij nu eigenlijk suggereert dat de Taalunie vandaag wél helpt om het Nederlands te weren en/of te laten verdringen door pakweg het Engels? Of begrijp ik je verkeerd? Ik zie alleszins geen reden om de Taalunie aan te wrijven dat ze dat “officieel en officieus” zou toestaan. Met een ander aspect van verengelsing heb ik minder problemen: uiteraard moeten we niet nodeloos Engelse woorden importeren, maar we hoeven ze evenmin principieel te verketteren.
Dan naar het begin (d.i. na het geciteerde fragment). Natuurlijk spreekt het verdrag van “het gemeenschappelijk bepalen van de officiële spelling en spraakkunst van de Nederlandse taal”. Maar die zin vergt wel enige nuance. Kennelijk heeft de Taalunie wel werk heeft gemaakt van een officiële spelling, die voorgeschreven – verplicht – is in het onderwijs en bij de overheid. Maar een officiële grammatica, die even “officieel ‘voorgeschreven’ is en gelding heeft”, zit er nog altijd, na 37 jaar, niet aan te komen. Er is wel de ANS, met steun van de Taalunie overigens, maar dat is een beschrijvende spraakkunst, en zonder de officiële status die de groene spelling heeft. Blijkbaar vindt niemand (de Taalunie, de opeenvolgende bevoegde ministers, de taalgeleerden en neerlandici, …) dat ‘bepalen’ inzake spelling precies hetzelfde is als ‘bepalen’ inzake grammatica. Bizar. Kunnen die lui dan niet lezen, of zijn ze schaamteloos “schijnheilig”? Dat denk ik niet. Spelling kun je ontwerpen, en vandaar ook voorschrijven, maar grammatica ontwerp je niet (tenzij voor een kunsttaal). In die zin is het bepalen van de spelling van een andere orde dan het bepalen van de grammatica. Dat laatste is: vaststellen wat gebruikelijk is, en waar nodig ook wat minder gebruikelijk is. De neerslag daarvan vind je in bv. de ANS. De Taalunie zorgt er (mee) voor dat er zulke naslagwerken zijn en de taalgebruiker kan er vinden wat hij zoekt. Meer moet/kan dat niet zijn.
Je kunt tegenwerpen dat ik er “wetens en willens naast (lees)” – er staat toch wat er staat? – en dat het woord ‘bepalen’ “niets anders kan betekenen” dan wat jij vindt dat het betekent. Niet slim van de verdragsluiters, toch, om blijkbaar niet bedoeld te hebben wat hun woorden lijken te zeggen. Wel, ik kan niet ontkennen wat er staat: punt voor jou. Maar jouw interpretatie krijgt, zo blijkt uit de feiten, geen gehoor: punt voor mij. Ik zou zeggen: hoe zeker mag je zijn, als niemand je volgt, en mutatis mutandis gooi je mij ongetwijfeld een soortgelijke vraag voor de voeten.
Ik voeg er nog aan toe, al heeft dat niet uitsluitend met grammatica pur sang te maken, dat de Taalunie zelf t.a.v. de taaladviesbank (taaladvies.net) die zij (in het kader van haar opdracht, met instemming van de bevoegde ministers, etc.) heeft ontwikkeld, uitdrukkelijk stelt (bron: http://taaladvies.net/taal/advies/verantwoording/):
“Alle taaladviezen en algemene teksten zijn geschreven door een team van ervaren taaladviseurs en andere deskundigen. Vóór de adviezen in de taaladviesbank opgenomen worden, zijn ze in het Taaladviesoverleg van de Nederlandse Taalunie besproken en goedgekeurd. De goedkeuring door het Taaladviesoverleg garandeert u als taalgebruiker dat de adviezen betrouwbaar zijn. Over die adviezen is een groep van deskundigen uit Nederland en Vlaanderen het eens geworden. De adviezen geven dus niet alleen maar het standpunt van een enkele auteur weer.
Voor vorm en inhoud van de verstrekte adviezen zijn alleen de auteurs en het Taaladviesoverleg verantwoordelijk. De adviezen zijn geen ‘officiële’ adviezen van de Nederlandse Taalunie, laat staan dat ze kracht van wet zouden hebben. Alleen de adviezen over spellingkwesties kunnen geacht worden in overeenstemming te zijn met de officiële spelling.
De Nederlandse Taalunie heeft het initiatief genomen om de taaladviesbank op te zetten. Als overheidsorgaan is ze verder alleen bij Taaladvies betrokken door het verlenen van faciliteiten en het stimuleren van de werkzaamheden. Het is niet haar taak om te bepalen wat wel of niet goed Nederlands is.”
Het bevestigt mijn interpretatie: de Taalunie maakt advies mogelijk, maar doet geen uitspraken (laat staan officiële) over wat wel of niet goed is. Wellicht vind jij dat niet voldoende (o.m. op basis van jouw lezing van het verdrag) maar beleidsverantwoordelijken en taalkundigen kennelijk wel. Natuurlijk mag je meer wensen, of mag je de rol van de Taalunie willen uitbreiden of veranderen, het verdrag willen hertekenen of afschaffen (wegens ‘onvoldoende’), maar in de huidige stand van zaken is dat niet echt aan de orde.
Ik moet het hier voorlopig bij laten: je reactie was ook zo uitvoerig (en deze is ook al niet kort) dat ik niet alles in een keer kon behandelen, hoewel er heel wat punten waren waar ik best wat over kwijt zou willen of die ik graag verduidelijkt zou zien. Mogelijk over een week(je) of wat.
Jos Van Hecke zegt
1. Overeenkomstig het Taalunie verdrag is alleen het gezamenlijk comité van ministers verantwoordelijk en bevoegd voor de uitvoering van de bepalingen en de doelstellingen van het verdrag. Alle andere organen zijn ofwel (parlementair) toezichthoudend of adviserend of ondersteunend. Wat en hoe de adviezen ook zijn, enkel de gezamenlijke politieke overheden dragen verantwoordelijkheid en beslissen (of beslissen niet). Als we over de ‘Taalunie’ (en haar bevoegdheden en verantwoordelijkheid) spreken, hebben we het dus ook uitsluitend over die gezamenlijke politieke overheden, hierna kortweg ‘Taalunie’ genoemd. Dat is uiteraard ook wat ik schreef en bedoelde m.b.t. het ‘weren, verdringen of vervangen van het Nederlands door het Engels’ aan Nederlandse en Vlaamse universiteiten. Dat het huidige gevoerde politieke beleid of het niet-beleid ter zake door de Nederlandse en de Vlaamse overheden haaks staat op de in het verdrag (van 1980 weliswaar) opgenomen nobele doelstellingen is – voor mij althans – overduidelijk. De ‘Taalunie’ heeft hier bijgevolg wel degelijk iets mee te maken. Zonder de ‘Taalunie’ dat haaks staan op de doelstellingen van haar verdrag direct te willen ‘aanwrijven’ stel ik dat, weliswaar in 2017, enkel maar vast, zoals ik ook enkel maar vaststel dat de ‘Taalunie’ voorlopig in alle talen zwijgt over het bijzonder interessante rapport / advies van 2016 van de ‘Raad voor de Nederlandse Taal en letteren’. Dit in alle talen zwijgen zegt op zich al veel of juist weinig,
Webschakel naar dit rapport:
http://taalunieversum.org/sites/tuv/files/downloads/NTU16P302%20-%20Rapport%20Nederlands%20als%20taal%20van%20wetenschap%20en%20wetenschappelijk%20onderwijs_4_web.pdf
2. Dat de in het verdrag voorziene ‘gemeenschappelijke officiële spraakkunst van de Nederlandse taal’ er nog altijd niet is betekent nog niet dat hij er nooit kan komen.
In Spanje, waar de ‘Real Academia Española’ bij wet de bevoegdheid heeft om een officiële ‘gramática de la lengua española’ op te stellen en te publiceren, heeft deze eerbiedwaardige Spaanse instelling (gesticht in 1713) er 80 jaar over gedaan om een compleet nieuwe ‘gramática’ op te stellen. Er is dus nog wat ruimte voor de ‘Taalunie’. Interessanter vind ik de kijk van de hele Spaanstalige gemeenschap (wereldwijd) en in het bijzonder van de betrokken overheden, samen met de vele en veelal eminente Spaanstalige taalgeleerden, op hun taal en vooral op de maatschappelijke functies van (hun) taal. Die verschilt duidelijk op meerdere punten van wat hier ten onzent gaande is, vooral dus op het vlak van de maatschappelijke functies van taal.
In de Spaanstalige gemeenschap is het woordje ’taalnorm’ en ook het concept ‘normatieve grammatica’ absoluut geen taboe, integendeel ‘het volk’ vraagt ernaar, verwelkomt het en heeft er ook steun aan en baat bij. Daarnaast wordt er ook dankbaar gebruikt van gemaakt door anderstaligen voor wie kennis en inzicht in de Spaanse (standaard)taal nodig, nuttig of wenselijk is. Ik zeg dit omdat ik zelf vrij goed vertrouwd ben met de Spaanse taal en cultuur, niet enkel m.b.t. Spanje maar ook m.b.t Latijns Amerika. Ik heb dus ook wel een zicht op verscheidenheid en variaties in de Spaanse taal maar evenzeer op het nut dat samenwerking op het vlak van taal en overbruggende taalnormen – vooral dan wat betreft ‘grammatica’ – te bieden hebben.
De ‘Real Academia Española’ heeft dus een nieuwe ‘normatieve’ (daaronder te verstaan: voor de particuliere taalgebruiker ondersteunende en richtinggevende en voor het onderwijs en de publieke diensten richtingbepalende en gezaghebbende) grammatica uitgebracht, in 3 delen waarvan er 1 (met bijhorende DVD) uitsluitend handelt over variaties in spreken en uitspraak, gesteld tegenover de ‘standaard’ uitspraak.
Daarnaast is er ook nog een apart en eveneens normatief werk over de ‘ortografía’ van het Spaans.
Zowel van de ‘gramática’ (zonder het deel ‘fonética y fonología’) als van de ‘ortografía’ zijn er 3 versies beschikbaar: eentje zeer uitgebreid en uitgediept, eentje voor de taalgebruiker of taalleerder die zo breed en zo diep niet wenst of hoeft te gaan en eentje specifiek gericht op het gebruik in het basis en secundair onderwijs. Hiermee is het duidelijk dat de maatschappelijke functies van de taal hier centraal staan en dat er ook gezorgd wordt voor samenhang en éénduidigheid wat betreft de standaard taal en in het bijzonder wat betreft de grondregels van de standaard ‘grammatica’ op alle maatschappelijke niveaus. Ik vind dit op een breed maatschappelijk nut gericht resultaat veel interessanter en belangrijker dan voortdurende en hangende discussies voor wel of niet voorschrijven van ’taalnormen’ en het louter verstrekken van toevallig, selectief en ongeordend taaladvies op uitdrukkelijke vraag van een of andere taalgebruiker. De ‘Real Academia Española’ verstrekt bijkomend trouwens ook op individueel verzoek verduidelijking of toelichting bij de gepubliceerde ‘normen’, in boekvorm en digitaal.
Aanvullend vermeld ik hier ook nog dat de ‘Real Academia Española’ tevens zelf een ‘diccionario de la lengua española’ opstelt en publiceert die uiteraard beschrijvend is maar ook getoetst, gewikt en gewogen en tevens ‘gezag’ uitstraalt, geen opgelegd gezag maar een verdiend en gewaardeerd gezag. Hij heeft bovenal een maatschappelijk nut. Daarvan zijn tevens 4 versies beschikbaar, elk gericht op een specifiek doelpubliek en met een ondersteunend specifiek maatschappelijk doel.
Als het u interesseert kan u via de hieronder vermelde webschakel kennis maken met de diverse taken, functies, werken, werkzaamheden én resultaten van de ‘Real Academia Española’.
Dit is dus absoluut géén vermolmde en op een door de elite gecreëerde cultuurtaal gerichte instelling, integendeel. Zij is ten gronde wél ‘normerend’, niet om ‘het volk’ te dicteren wat in hun persoonlijk taalgebruik moet of niet mag maar wel om een hele taalgemeenschap te dienen, te ondersteunen, houvast te bieden en een gemeenschappelijk gedeelde richting aan te geven die maatschappelijk nut en voordeel oplevert, precies met behulp van standaard ‘normen’. Daartoe dienen juist ook standaard ‘normen’.
Een knop met ‘english’ zoals die op de webstek van de ‘Taalunie’ te vinden is zal u op de webstek van de ‘Real Academia Española’ tevergeefs zoeken maar ik hoop en ik denk dat dit alvast voor u wellicht geen probleem zal zijn. Ik denk dat de ‘Real Academia Española’ ook heel goed weet waarom er op haar webstek geen knop ‘english te vinden is, al was het maar omdat ze heel goed beseft dat ze hiermee zichzelf, haar doelstellingen en haar maatschappelijke functies flagrant zou tegenspreken.
http://www.rae.es/
Hier sluit ik (voorlopig) af. Ik kom later wellicht nog terug op onder meer het onderwerp ‘grammatica’, op de opvattingen over taaladvies en standaardtaal van taaladvies.net en vooral ook op het voormeld rapport van de ‘Raad voor de Nederlandse Taal en letteren’.
HC zegt
Kort (ik ging even niet meer reageren).
1. Er zijn een pak dingen in je uitleg die ik even negeer. De Taalunie zou, m.b.t. de positie van het Nederlands in het hoger onderwijs, in strijd handelen met het verdrag. Nu ja, wat dan? Zullen de bevoegde ministers (de Taalunie) opdragen het hoger onderwijs bij wet (te) verplichten het Engels weer af( te )voeren? Ik weet niet of dat op die manier kan. Het lijkt mij ook een rampzalig voorbeeld van dirigisme i.p.v. beleid (om met Clem Neutjens te spreken, die deze week figureert in de rubriek Slowquiz). Over het rapport dat je noemt, wordt niet totaal gezwegen: zie bv. http://taalunieversum.org/inhoud/pleidooi-voor-sterke-positie-van-het-nederlands-het-hoger-onderwijs). Natuurlijk had je wel iets meer in gedachten dan dat. Maar daar is het niet te laat voor (al lijk je te denken van wel). Ik wil ervan uitgaan dat de “beleidsverantwoordelijken” nu aan zet zijn en het rapport niet gewoon in de la laten beschimmelen. Als ik even stout mag zijn: als je 80 jaar kunt wachten op een ‘officiële’ grammatica (of een heel end meer dan 37), mag je de betrokkenen hier ook even hun tijd gunnen.
2. Natuurlijk kan zo’n grammatica er nog altijd komen, maar als het op z’n Spaans gaat, zullen pas onze (klein)kinderen het meemaken, als het dan al niet te laat is: ik geloof niet dat jij vindt dat we nog jaren kunnen wachten. Ik ken die Spaanse situatie niet, maar het komt mij voor dat wij niet moeten onderdoen. We hebben de ANS. Die is, ook zonder ‘officieel’ te zijn, voldoende gezaghebbend om als houvast te dienen voor alle soorten taalgebruikers. Als de Taalunie met haar beleid zorgt voor of steun geeft aan gezaghebbende naslagwerken zoals de ANS, heb je verder niets officieels nodig (je ‘diccionario de la lengua española’ – “geen opgelegd gezag” – illustreert het). Met dirigisme geef je alleen maar aan dat je dat gezag eigenlijk niet hebt.
Jos Van Hecke zegt
Je kan vóór of tegen ‘dirigisme’ zijn; ik ben vóór, voor zover het een breed maatschappelijk nut beoogt. Ik vermoed dat de meeste politici er ook zo over denken; bovendien zjjn alle politieke beslissingen, wetten en besluiten, zowel regionaal, nationaal, Europees als internationaal, per definitie ‘dirigistisch’ maar het staat jou en eenieder uiteraard vrij om er anders over te denken.