De taal van Ilja Leonard Pfeijffer (6)
Door Marc van Oostendorp
Ilja Leonard Pfeijffer is een meester van het zitten. In zijn werk wordt weliswaar af en toe ook gewandeld en op bed gelegen, maar ik geloof dat er weinig schrijvers zijn voor wie het zitten zo’n karakteristieke pose is: in het café, op het terras, naakt op de bank.
Als je erop gaat letten, merk je dat ook zijn personages heel veel zitten, en zulks niet alleen in de gevangenis of het gesticht. Deels heeft dat te maken met, of staat het zelfs symbool voor, het niet-actieve leven dat ze leiden. In Rupert en in La Superba wordt bijvoorbeeld uitvoerig werk gemaakt van het zitten op een terras. Terwijl andere personages in Het ware leven op allerlei manieren in beweging komen, blijft de Ilja in dat boek meestal zitten. In het toneelstuk Malpensa is het eerste dat de hoofdpersonages aan elkaar vragen: ‘Is deze stoel vrij?’
“Als de goden al bestaan”, zei Epicurus volgens Pfeijffer in Second Life, “dan zitten zij ergens ver weg op een stralende ster gelukzalig te wezen”. Maar ook als mensen in actie komen, blijven ze vaak zitten. In De filosofie van de heuvel verricht de verteller een enorme fysieke prestatie – door op een fietszadel naar Rome te reizen. Naar Italië wandelen zou niet in dit oeuvre hebben gepast. In Brieven uit Genua komt de verteller eindelijk (figuurlijk) in beweging en verandert zijn liederlijke levensstijl omdat hij last krijgt van zijn kont.
Tieten zitten te hebben
De schrijver hanteert bovendien in bijna al zijn humoristische werk regelmatig een procedé dat met zitten te maken heeft. Het Nederlands kent het gebruik van de constructie zitten te om een duratief aspect uit te drukken: Wat zit je daar te doen? Zit niet zo te flikflooien! Ze zitten zich weer druk te maken om niets. Het werkwoord na zitten (of staan of lopen, maar in het geval van Pfeijffer natuurlijk zitten) moet altijd een soort actie uitdrukken. De schrijver gebruikt het echter regelmatig met een werkwoord dat alleen maar uitdrukt hoe iemand eruit ziet:
“Ja, zie je wel, je/u weet donders goed wat ik hier zit te bedoelen.” (De eeuw van mijn dochter)
“Het is een stuitend vertoon van boerenfrisheid die met gelijkhebberige appelwangetjes medelijden met je zit te hebben omdat je zo stijf en geremd bent om je goed te kleden.” (Rupert)
“En in enen zag ik me eigen daar bezig zitten te liggen.” (Het grote baggerboek)
“Evenmin hoef je een dichter te zijn om te zien dat Yvonne aan de leestafel tieten zit te hebben terwijl haar Bas het Algemeen Dagblad leest. ” (Het ware leven.)
“Wat zit je daar nou een beetje lekker te zitten met je feestblouse en je smurriesmoel” (Harde feiten)
“een koel gegelkuifde knuffelallochtoon
zit demonstratief lief nederlands te doen” (De man van vele manieren)
Vertoon
Het is grappig omdat zitten te uitdrukt dat iets een zekere duur heeft, terwijl bedoelen of medelijden hebben niet speciaal zo’n duur hebben. Het komisch procédé verkreeg in 2010 (veel van bovenstaande boeken waren toen al geschreven) enige bekendheid door het satirische tv-programma Neonletters en door de column die Peter-Arno Coppen daarover schreef. In dat programma werd het werkwoord lopen gebruikt, maar Pfeijffer doet hetzelfde natuurlijk met zitten.
Het is bovendien, geloof ik, ook niet alleen maar een grapje. De constructie drukt in deze vorm ook nog iets anders uit dan duur. Het gaat er in alle voorbeelden die ik hierboven geef (en andere voorbeelden die je vrij gemakkelijk uit het werk kunt opscheppen) steeds om hoe iemand eruit ziet. Dat blijkt ook al uit het gebruik van woorden als zie, vertoon, het lijkt erop en zien in bovenstaande citaten.
De zinnen beschrijven hoe iemand eruit ziet. En vaak ziet iemand in Pfeijffers werk eruit als iemand die zit.
John Wervenbos zegt
Hij, Pfeijffer, zie ’t wel zitten en als de lezer dat ook ziet zitten, dan zit ‘hij’, zitten lezer en schrijver, gebeiteld.