De taal van Ilja Leonard Pfeijffer (4)
Door Marc van Oostendorp
Wie herinnert zich nog de opwinding van vijftien jaar geleden, toen de roemruchte dichter Ilja Leonard Pfeijffer zijn prozadebuut maakte met de roman Rupert. Een bekentenis en door het Dagblad van het Noorden werd gesnapt als plagiator? Het literaire weblog Rottend Staal maakte er nog een opgewonden dossier van, dat gelukkig nog online staat, anders zou niemand weten wat er toen allemaal aan de hand was. Ad Melkert zou de nieuwe premier worden, en in de wereld der boekenbijlagen gonsde het: na Adriaan van Dis was nu ook deze blaag betrapt!
Een paar weken later werd Pim Fortuyn vermoord en verlegde de aandacht zich.
Het ging indertijd om hoofdstuk 8 van het deel ‘Tweede zitting’ van de roman. Daarin komen passages voor die rechstreekse vertalingen zijn van delen uit het vijfde deel van T.S. Eliot’s The Waste Land:
Hier is geen water, uitsluitend rots. Rots en geen water. En de zanderige weg, die zich slingerend omhoog zwoegt rond en rond en door en over de bergen, die bergen zijn van rots zonder water, als er water zou zijn, zouden we kunnen stoppen en drinken, tussen de rotsen kunnen we niet stoppen of denken, zweet is droog en voeten zakken weg in deze nu mulle zee van kompasloos ploegen, zand zonder uitzicht happen in cirkels – als er tenminste water was in deze rotsen, deze dode berg, mond vol verbeten tanden die niet kan spugen. Hier kan men niet staan, noch liggen of zitten. Er is zelfs geen stilte in de bergen, maar de droge, steriele donder zonder regen. Er is zelfs geen eenzaamheid in de bergen, maar botte, rode gezichten die sneren en sarren uit de deuren van gebarsten lemen hutten. Als er water zou zijn.
Here is no water but only rock
Rock and no water and the sandy road
The road winding above among the mountains
Which are mountains of rock without water
If there were water we should stop and drink
Amongst the rock one cannot stop or think
Sweat is dry and feet are in the sand
If there were only water amongst the rock
Dead mountain mouth of carious teeth that cannot spit
Here one can neither stand nor lie nor sit
There is not even silence in the mountains
But dry sterile thunder without rain
There is not even solitude in the mountains
But red sullen faces sneer and snarl
From doors of mudcracked houses
If there were water
Boven de plagiaatwet verheven
Pfeijffer en zijn uitgever reageerden indertijd korzelig: dit was geen plagiaat, maar intertekstualiteit; bovendien werd weliswaar nergens expliciet verantwoord dat dit vertaalde passages van The Waste Land waren, maar wel was (heel ergens anders in het boek) sprake van Coupe Woestenij en werd (nog weer ergens anders) de naam van T.S. Eliot genoemd. Vervolgens was er een soort discussie over wat het verschil tussen die twee dan is en of schrijvers eigenlijk boven de plagiaatwet verheven zijn.
De origineelste stem in dit debat was van Herman Franke (1948-2010):
Pfeijffer heeft de gejatte passages niet naadloos tot herkenbaar eigen proza omgevormd. Het zijn vreemde eenden in de bijt die van Rupert een literaire lappendeken maken. De roman wordt er niet mooier van. Om deze redenen vind ik dat het plagiaat van Pfeijffer toch niet mag.
Mislukt plagiaat
Franke beweerde dat hij de bewuste passages al voor hij van het plagiaat wist had aangestreept als wezensvreemd aan de roman. Kennelijk vond hij een roman pas ‘mooi’ als het op de een of andere manier ‘een geheel’ vormde.
Bij mijn weten is aan de juridische kwestie nooit verder gevolg gegeven. Omdat juridische kwesties in de kunst oninteressant zijn – wat dat betreft had Franke gelijk: wat hebben wij er als lezers mee te maken dat een schrijver illegaal te werk is gegaan, als zijn werk maar de moeite waard is – kunnen we het ook beter laten rusten. Ik neem aan dat de erfgenamen van Eliot hebben besloten dat vervolging niet de moeite waard was.
Er is ook nog een andere vraag nog altijd open: had Franke gelijk? Was het plagiaat literair gezien mislukt?
Uitbundiger
Het ruimhartige citeren begint precies op een plaats waar de wereld van Rupert, de verteller instort. Aan het eind van hoofdstuk 7 vertelt zijn vriendin hem, volkomen onverwacht, dat ze een ander heeft – zijn beste vriend. Hoofdstuk 8 begint met vertaalde passages uit The Waste Land.
Ik vind het opmerkelijk dat Franke deze passages aanstreepte als stilistisch afwijkend, want ze komen op een moment dat je ook wel verwacht dat de verteller een andere toon aanslaat. Misschien (waarschijnlijk) had Franke een beter ontwikkeld stilistisch gevoel dan ik, maar ik vind de stijlbreuk juist goed passen bij het moment, en dat het boek daardoor wel degelijk eventueel iets ‘mooier’ wordt.
Pfeijffer kwam zelf tien jaar na dato in zijn Hoe word ik een beroemde schrijver op de kwestie terug, door erop te verwijzen dat de verwijzingen naar The Waste Land nog veel uitbundiger waren, en bovendien een doel dienden:
Dat The Waste Land over onvruchtbaarheid gaat en volgens sommige interpretaties over impotentie, is ook zeer relevant voor de thematiek van mijn roman. Met de verwijzingen naar The Waste Land wordt de thematiek van de roman onderstreept en uitgediept.
Dode, duistere dichter
Wat ook Pfeijffer niet noemt, is dat de intertekstualiteit, of het plagiaat, zélf eigenlijk een rol kan spelen in wat hij hier zo deftig ‘de thematiek van de roman’ noemt. Niet alleen lijkt de stijlbreuk die het veroorzaakt – was Rupert net nog met zijn Mira gezellig aan het kouten over een cadeautje aan zijn oma en tandpijn, nu barst hij ineens los in het register van de pessimistische modernistische dichter –, maar ook het feit dat hij andermans woorden gebruikt om deze, mogen we aannemen, reële gevoelens uit te drukken, heeft een bijzondere betekenis.
Rupert heeft niet alleen moeite om echt en werkelijkheid van elkaar te onderscheiden buiten zichzelf – hij beweert tegen alle evidentie in dat hij slechts toeschouwer was bij de verkrachting van een vrouw door drie mannen en niet de verkrachter zelf –, maar ook zijn eigen gevoelsleven doorgrondt hij nauwelijks. Hij doet beweringen over zichzelf die controleerbaar onjuist zijn. En op het enige moment dat hij helemaal op zichzelf wordt teruggeworpen, grijpt hij naar de taal van een dode, duistere dichter. Zijn diepste gevoelens heeft hij van iemand anders. Geplagieerd.
Jona Lendering zegt
Het zijn inderdaad twee vragen: (a) heeft het overgenomen fragment artistiek betekenis (in dit geval: ja) en (b) had het moeten zijn verantwoord?
Voor zover ik weet zijn er diverse categorieën plagiaat (wetenschappelijk plagiaat betreft bijvoorbeeld ideeën terwijl literair plagiaat gaat over het letterlijk overnemen van passages) en wordt bij de beoordeling of er sprake is van plagiaat gekeken naar wat in de betreffende categorie gebruikelijk is.
Zie ik het goed, dan hoeft een superalgemeen bekend en heel kort citaat niet verantwoord te worden (bijv. als Umberto Eco in “De naam van de roos” één zinnetje van Wittgenstein citeert) maar is het gebruikelijk langere passages te verantwoorden, vaak op een van de allerlaatste of allereerste bladzijden van het boek. Ik denk dat dat hier zinvol zou zijn geweest.
Ik herinner me van dat incident dat mij opviel dat slechts één krant het in de gaten had, hoewel je The Waste Land toch niet bepaald obscuur kunt noemen. Mijn eigen indruk was destijds dat het veel (en weinig goeds) zei over de recenseercultuur.
Marc van Oostendorp zegt
Ik denk dat het indertijd een foutje is geweest, dat door de beschuldigende toon die de desbetreffende krant meteen aansloeg niet meer elegant viel weg te werken. Het lijkt me volkomen duidelijk dat er geen kwade opzet in het spel was. Normaliter had in een nawoordje eventueel vermeld kunnen worden dat passages van T.S. Elliot verwerkt zijn, zeker gegeven de kennelijke onbekendheid van The Waste Land bij de vaderlandse kritiek.
Coen Peppelenbos zegt
De krant (waarvoor ik nu ook schrijf) beschuldigde niet echt. De kop is al: Schrijver Pfeiffer pleegt geen plagiaat maar ’hergebruikt’ teksten. In het stuk komt Pfeijffer zelf aan het woord, die zegt: ‘Wou je me beschuldigen van plagiaat of zoiets Dan moet ik je waarschuwen hoor want als je
hier iets beschuldigends over schrijft dan maak je jezelf volslagen slagen belachelijk Het is echt
een heel normaal literair procédé.’ Ook Gillis Dorleijn legt het in hetzelfde stuk nog uit: ‘Dat is de
laatste tijd heel erg in hè,’ zegt hij ‘Met een net woord wordt dat ook wel intertekstualiteit
genoemd.’ Bart FM Droog heeft dit destijds opgeklopt tot een rel omdat hij nooit over het essay van Pfeijffer in de Bzzlletin over podiumdichters was gegroeid. Er zouden nog veel schokkende dossiers van Droog volgen.
Intertekstuele relaties moet je overigens niet toelichten in een nawoord. Dat zou het spel met de lezer, in hoeverre herkent hij de verwijzingen en kan hij er betekenis aan geven, doorbreken.