Door Marc van Oostendorp
Als je een Nederlands kind bent met een Nederlandse papa en Nederlandse vriendjes, maar ook een Duitse papa, wat zeg je dan tegen die tweede papa?
Ja, Papa.
Maar hoe spreek je dat uit? Het Nederlands en het Duits hebben licht verschillende p‘s, zoals ze ook licht verschillende b’s hebben. Wanneer je bijvoorbeeld pa zegt, moet je twee dingen doen: je sluit je lippen en laat de lucht even in je mond ophopen. Dan open je je lippen en ontstaat een kleine explosie. Dat is het eerste ding. Het tweede is dat je je stembanden moet gaan laten trillen om de a te kunnen vormen.
Almaar groeien
In het Nederlands komen de explosie en de stembandtrilling min of meer tegelijkertijd als je een p maakt, maar in het Duits komt de stembandtrilling een tijdje na de explosie. Peter klinkt in het Duits (net als in het Engels) daarom in Nederlandse oren een beetje als Pheter.
De Duitse b wordt dan weer ongeveer op dezelfde manier gemaakt als de Nederlandse p: de twee gebeurtenissen zijn min of meer gelijktijdig. Een Nederlandse b begint daarentegen (meestal) met stembandtrilling voordat de explosie komt.
Dat is allemaal heel subtiel, en je vraagt je al af hoe een peuter met één moedertaal dat allemaal leert, met ook nog eens een mond en keel die almaar groeien en dus steeds van vorm verandert. Maar dan een kind dat opgroeit met twee talen, zoals Nederlands en Duits, die de dingen verschillend doen!
Ultieme norm
Het is het onderwerp van een nieuw onderzoek door Antje Stoehr uit Nijmegen en een aantal van haar collega’s. Hoe maken Nederlands-Duitse kinderen hun p’s en b’s (of hun t’s en d’s, want daarvoor geldt hetzelfde verschil)? Maken ze verschillen tussen de twee talen? En maakt het daarbij uit hoeveel Duits die kinderen, die allemaal in Nederland opgroeiden, horen?
Uit het onderzoek blijkt dat kinderen hun p’s al op jonge leeftijd goed uit elkaar hielden. Kleine peuters hebben al in de gaten dat ze voor het Duits anders moeten coördineren dan voor het Nederlands. Hun Nederlandse p’s lijken zelfs helemaal op die van hun eentalige leeftijdsgenootjes; hun Duitse zijn soms een klein beetje Nederlands. Wanneer ze meer Duits horen – bijvoorbeeld omdat er Duitse familie over de vloer komt – worden hun Duitse p’s Duitser, maar op hun Nederlandse uitspraak heeft het dus geen invloed. Daaruit kun je dus een les trekken: laat Tweetalige kinderen allebei de talen zo veel mogelijk horen voor het beste resultaat.
Bij de b‘s was het in dit onderzoek een beetje anders. De jonge kinderen deden hier in allebei de talen klanken iets wat halverwege hun eentalige Nederlandse en Duitse leeftijdsgenootjes inlag. Maar in dit geval doen alle kinderen sowieso iets wat nog niet gelijk is aan wat volwassenen doen – uiteindelijk komt het ook daar dus waarschijnlijk helemaal goed, voor zover je eentalige kinderen als de ultieme norm neemt.
Laat een reactie achter