Door Marc van Oostendorp
In ieder vakgebied zullen ze wel opduiken: feiten waar niemand iets mee aan kan. Iemand doet een bevinding die je niet zou verwachten en waar geen enkele beschikbare theorie iets over kan zeggen. Wat moet je daarmee?
Het overkomt de taalkunde bijvoorbeeld in een artikel van een aantal Duitse taalkundigen in het nieuwe nummer van de Journal of Linguistics. Dat artikel gaat over de lengte van de s in het Engels.
Bij normale uitspraaksnelheid neemt die klank – in het Nederlands zal dat niet heel anders zijn – ongeveer een tiende seconde in beslag. Het fijne van de s is dat hij een vrij duidelijk akoestisch signaal heeft: je kunt vrij precies meten waar hij begint en ophoudt, en bovendien is de klank gedurende hele duur vrij constant. Dat geldt voor veel andere klanken niet per se.
Maar nu komt het. De Duitse collega’s maten de lengte van de s in een aantal verschillende soorten woorden:
- als het deel is van de stam (bijvoorbeeld in dance)
- als het deel uitmaakt van bijvoorbeeld een meervoudsuitgang (cats) of een werkwoordsuitgang (walks)
- als het een klein, ingekrompen woordje is dat aan een ander woord vastgehecht wordt, zoals ‘s in he’s.
Fijne structuur
Het eigenaardige is dat om te beginnen de drie verschillende soorten s‘en in het Duitse onderzoek vrij duidelijk verschillen in lengten. De eerstgenoemde is langer dan de tweede, die langer is dan de derde.
Het gaat natuurlijk maar om milliseconden, maar toch bleken de proefpersonen een systematisch en significant verschil te maken. De auteurs zeggen dat er geen enkele taalkundige theorie is die dit kan verklaren. Voor zoiets subtiels als het bepalen van de precieze lengte zou eigenlijk iedere s een s moeten zijn, zeggen bestaande theorieën: de fijne structuur van het woord hoort er voor zulke aspecten niet toe te doen.
Klein detail
En áls je al een verschil zou verwachten, zou het andersom zijn. In he’s is die s een heel woord, in walks alleen een uitgang en in dance alleen een stukje van het woord. Dus zou je verwachten dat he’s de langste s heeft en dance de kortste. Maar het is dus precies andersom.
Ik heb echt geen idee hoe dat zit. De bestaande taalkundige theorieën deugen niet, of er is iets mis met dit experiment, hoe deugdelijk het er ook uitziet. Het lijkt maar een klein detail, de lengte van de s, maar ergens in de wereld is iets mis, en ik weet niet precies waar.
Klaas zegt
‘De eerstgenoemde is korter dan de tweede, die korter is dan de derde’
‘Dus zou je verwachten dat he’s de langste s heeft en dance de kortste’
Dat is toch precies hetzelfde (en niet ‘andersom’)?
Marcel Plaatsman zegt
Zijn alleen de s-en in deze specifieke woorden onderzocht, of is er met meerdere stammen gewerkt om uit te sluiten dat het niet aan de combinatie n+s ligt? In Brits Engels zorgt die combinatie ook nog ‘ns voor ’n andere klinker (lange ah ipv æ), dus er is wel iets mee aan de hand.
Hoe dan ook, het lijkt me nog niet zo vreemd dat de stam-s langer is dan andere s-en, in het Engels (en het Nederlands, Duits) ligt de nadruk nu eenmaal sterk op de stammen en krijgen de grammaticale morfemen minder nadruk. Zo werkt de klemtoon ook (die ligt op de stam, als de eerste lettergreep een morfeem is dus op de tweede, even grof gezegd). In een “stress-timed” taal als het Engels zijn die beklemtoonde lettergrepen ook duidelijk langer dan andere, dus de relatie tussen lengte en stam is op zich al wel beschreven.
Maar uiteraard eindigt ieder onderzoek met de vaststelling dat er eigenlijk meer onderzoek zou moeten worden gedaan. Wat let je? 😉
Marc van Oostendorp zegt
Dat stammen op de een of andere manier ‘prominenter’ zijn in het Germaans is een plausibele hypothese, al verklaart het nog niet het verschil tussen suffixen en clitica. Ik geef in dit stukje alleen een paar voorbeelden, maar het onderzoek is systematischer gedaan (de link die ik geef leidt naar de gratis manuscriptversie van het artikel, die voor zover ik kan zien gelijk is aan de gepubliceerde). Onderzoek naar dit onderwerp ligt op dit moment niet op mijn weg, maar wat let anderen!
Drabkikker zegt
Tja, ik brainstorm er maar even op los, maar zou het kunnen dat de positie in een uiting verschil maakt? Van de gegeven voorbeelden uitgaande: dance (als infinitief, maar ook als nomen) zal relatief vaak aan het einde staan; he’s daarentegen wordt vrijwel altijd door andere elementen gevolgd, die bovendien vaak (in verhouding meer) nadruk krijgen, wat ‘wegmoffeling’ van de s in de hand zou kunnen werken. Cats en walks tenslotte hebben mogelijk een minder uitgesproken voorkeur voor de ene positie boven de andere, wat dan zou kunnen verklaren waarom ze zich tussen de twee uitersten bevinden.
Michiel de Vaan zegt
Ik vind dit resultaat precies wat je verwacht. ‘Dance’ is lexicaal onafhankelijker dan ‘walks’ en dat weer dan ‘he’s’. Ofwel: de hoog-frequente functiewoorden worden veel sneller verkort dan een ‘gemiddeld’ frequente uitgang (hij is natuurlijk zeer frequent, maar je moet hem vergelijken met walk, walk-ed, walk-ing), en in niet specifiek frequente lexemen, dat is al veel onderzocht, komt allegro-verkorting het minste voor. Het klopt dus niet dat dit in ‘geen enkele taalkundige theorie’ past, het past in zo ongeveer elke theorie die ook de betekenis van woorden en morfemen erbij betrekt.
Marc van Oostendorp zegt
Volgens mij haal je nu verschillende dingen door elkaar: frequentie lijkt mij niet hetzelfde als betekenis. Waar je vandaan haalt dat de door mij of door Plag c.s. besproken theorieën ‘betekenis negeren’ is mij een raadsel. Uit het oorspronkelijke artikel blijkt bovendien dat je ook als je voor frequentie controleert, het effect nog steeds vindt. Bovendien gaat het hier om een voorleestest, niet speciaal om ‘allegro-verkorting’. Er is dus inderdaad een hiërarchie te maken, die eerder te maken heeft met de mate van integratie van s in het woord dan met frequentie (die integratie kun je op zich wel zien als iets dat met betekenis te maken heeft), maar die relatie is omgekeerd aan wat je normaliter zou verwachten. Ik zou graag een concreet voorbeeld van een theorie zien waaruit je de juiste voorspellingen precies kunt afleiden.
Michiel de Vaan zegt
Er is meer onderzoek gedaan naar klinkerlengte dan naar medeklinkers, denk ik, maar daar zie je toch steeds dat in functiewoorden meer reductie voorkomt dan in contentwoorden. Dat is toch bij dit s-onderzoek ook aan de hand?