Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (132)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp

Schemering is het doodgaan en vertrekkend
begeven van dingen die zijn gegleden
meê met den dag, en steunde’ als vertrouwdheden,
en ware’ als scheidingen, wegen behekkend.Plekkend beschenen witte heerlijkheden
van dag den morge’, en onbevreesd zich trekkend
was daaraan op ’t hart dat nu is zich rekkend
uit, wanhopig, naar de vreemde leeghedenvan den avond en zijn gemaskerd gezicht; –
maar de dingen die hem zullen behooren
houden hun oogen nog zoo vragend gericht, –
en de verledenheên hebben verloren
hun glans, en liggen van al hun bekoren
leeggeloopen, met een verdrietig gezicht. –
“Behalve de woorden”, schreef de criticus Albert Verwey over dit sonnet van Henriëtte Roland Holas, “hebben ook de voetmaten en de rijmen dat losse gekregen dat hen geschikt maakt tot onmiddellijke weergave van gewaarwording.”
Het sonnet trekt zich inderdaad niet al te veel aan van heel strenge eisen die sommigen zouden kunnen stellen aan ‘voetmaat’:
begéven ván dingén die zíjn gegléden
of aan rijm:
van den avond en zijn gemaskerd gezicht; –
(…)
leeggeloopen, met een verdrietig gezicht. –
Ook de woordkeus is ‘los’ in de zin dat Roland Holst opvallend vage woorden durft te gebruiken. Tweemaal dingen bijvoorbeeld:
dingen die zijn gegleden
(…)
dingen die hem zullen behooren
Het opvallendst zijn de verschillende met –heden afgeleide zelfstandig naamwoorden, die zowel het rijm als de woordkeuze ‘los’ maken:
meê met den dag, en steunde’ als vertrouwdheden,
(…)
Plekkend beschenen witte heerlijkheden
(…)
uit, wanhopig, naar de vreemde leegheden
(…)
en de verledenheên hebben verloren
Ook verder zitten er nogal wat nominaliseringen in: ‘het doodgaan’, ‘het vertrekkend begeven’, ‘scheidingen’, ‘hun bekooren’: – allemaal zelfstandig naamwoorden die van een werkwoord zijn afgeleid, zoals de heden-woorden van bijvoeglijk naamwoorden zijn afgeleid.
De vraag is nu of dat soort woorden inderdaad ‘geschikt’ is ’tot onmiddellijke weergave van gewaarwording”. Ik geloof dat moderne communicatiemedewerkers andere adviezen krijgen: woorden met –heden zijn abstract, en dat snapt de lezer daarom niet en dat moet je daarom mijden. Ik denk dat het aantal heden ook in de literatuur sinds de vroege twintigste eeuw flink is afgenomen.
Maar het lijkt mij dat de literatoren daarmee een kans missen. Een nominalisering is per definitie een abstractie – het is een handeling of een kwaliteit die als een object wordt behandeld. Maar dat geeft meteen het wat schimmige weer dat je kunt hebben bij het mijmeren in de schemering.
Modern schrijfadvies is vaak: zoveel mogelijk details gebruiken om de tekst ‘levendig’ te maken. Maar zo kom je er natuurlijk niet als je in geschrifte ook wil erkennen hoe de scherming is: niet alle momenten in het leven zijn levendig of worden gekarakteriseerd door fijne, sprekende details. Ze zijn vaag, en schimmig, en worden juist door nominalisaties bepaald.
Laat een reactie achter