Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (138)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp

De maning stijgt uit diepe wezens-gronden:
‘Ga uit, zeg het geloof dat vlammend splijt
den harden rots van waanzin en van zonde
die ons van de blauwende verten scheidt.Ja, zeg wat gij in uw hart hebt gevonden
aan zoete, lang-gepuurde zekerheid;
doe zoo mijn wil, van mij die door de monden
der menschen spreekt in die trompet ‘de tijd’.Ik ga, o Stem. Als een kind aan de hand
van moeder gaat: in gewillig vertrouwen
en zonder omzien, vast in uw gena.Ach levens-plannen, die van ’t klein verstand
maar maaksels zijt…… d’ oneindigheden bouwen
en wij zijn de steenen…… ik ga, ik ga.(Henriëtte Roland Holst – van der Schalk)
Er zijn mensen die denken dat iedere taalverandering alleen maar tot enorme verwarring voert. Omdat ik bekend sta als een pleitbezorger van verandering – ik ben dat niet, ik denk dat het net zo weinig zin heeft om ervoor als om ertegen te pleiten, het gebeurt toch wel – komen mensen dan af en toe wijsneuzig dingen tegen me zeggen als dat lijden en leiden nu eenmaal heel verschillende dingen zijn. Of: ’taal is leuker als je denkt’.
Aanvoelen
Nadat die zin is uitgesproken kijkt de spreker je even verwachtingsvol aan, of je het wel vat. Ik geef geen sjoege.
‘Vat je het? Dat is echt heel wat anders dan ’taal is leuker dan je denkt.” Volgens hen is dat een bewijs dat mensen het dus ‘verkeerd’ hebben als ze zeggen ‘hij is groter als ik’.
Soms, als ik energie heb, probeer ik daar tegenin te gaan en uit te leggen dat beide zinnen in zekere zin hetzelfde betekenen en beide daarom potentieel dubbelzinnig zijn, omdat mensen nu eenmaal dat goeddeels kunstmatige verschil tussen als en dan niet aanvoelen. En dat het dus beter is om kinderen erop te wijzen dat ’taal is leuker als je denkt’ twee betekenissen kan hebben.
Dubbelzinnigheid
Niemand bekreunt zich bijvoorbeeld nog om de accusatief-uitgang. Niemand komt nog zeggen dat
het geloof dat vlammend splijt
den harden rots
toch echt iets heel anders betekent dan
het geloof dat vlammend splijt
de harde rots
In het eerste is het geloof splijter der rotsen, in het tweede is de rots bezig met de splijting des geloofs, zou iemand honderd jaar geleden nog kunnen beweren. Terwijl dat ook toen al onzin was, en de laatste vorm feitelijk de enige was – met een dubbelzinnigheid waarmee iedereen kan leven en waarvan je zou kunnen zeggen dat die ook eigenlijk wel aardig is.
En al vind je het niet aardig: dan nog is het goed te beseffen dat al die pogingen om de taal te reguleren van ’t klein verstand maar maaksels zijn. Dat de taal ondertussen bouwt, en wij de stenen zijn. (Ik ga, ik ga.)
Ik denk dat met taalverwarring taalverarming is bedoeld. De vroegere accusatiefvorm gaf geen dubbelzinnigheid en de verdwijning ervan mogelijk wel.
Had met het metrum hier en daar wat moeite, maar het sfeertje was weer echt rolandholstiaans.
Het metrum van Van der Holst is dan ook niet jambisch, maar lettergreeptellend. Elke regel heeft tien lettergrepen (met eventueel een elfde als deze onbeklemtoond is), maar die hoeven niet regelmatig in klemtoon af te wisselen. Dat is een vorm die in het Frans de standaard is en door Vlaamse dichters ook wel gebruikt is, maar in Nederland slechts heel zelden. Vandaar dat hij een beetje vreemd klinkt in Nederlandse oren.
Wat mij vreemd in de oren klonk, was niet zozeer de onderbreking van het jambische patroon door de dactylus (wie herinnert zich niet hoe Piramus et Thisbe iuvenum pulcherrimus alter / altera quas Oriens habuit praelata puellis / contiguas tenuere domos…werd aangehaald om de al dan niet beklemtoonde lettergrepen in een Latijns vers te duiden?) alswel het feit dat de telling in de laatste regel afwijkt van de rest.
En WIJ zijn de STEEnen…..ik GA, ik GA,
Ik kan de accenten niet anders leggen en het zijn er 4 in die regel. De rest is pentametrisch en daarnaast of jambisch of quasi-alexandrijns.
Hoe dan ook, we luisteren er met een 21e-eeuws oor naar en dan is eigenlijk niks meer raar. Vooral niet als de clou in de slotregel ons via het metrum wakker schudt. En we dan mogelijkerwijs beseffen dat Roland Holst wellicht baanbrak met deze dichtvorm in Nederland.
Ik moet u toch tegenspreken, of liever gezegd uw boude beweringen nuanceren. U gaat ervan uit dat continuïteit en verandering in de taal volledig van onderaf worden bepaald. Het volk verandert de taal en de schoolmeesters moeten wel volgen, al kan dat eeuwen duren.
De praktijk heeft ons ettelijke keren anders geleerd. Taalnormen hebben onze taal vaak genoeg veranderd, ook buiten de vier muren van het klaslokaal. Dat blijkt al uit het feit dat de naamvals-n het tot halverwege de twintigste eeuw uithield. Als dichters meesterwerken kunnen maken met een regel die in de volkstaal niet meer heerst, is het geen dode letter.
Dat is nog op schrift, of in de allerformeelste gesproken registers. Maar ook daarbuiten zijn er ettelijke voorbeelden van de invloed die taalnormen op ons hebben. Denk maar aan het verdwijnen van dialecten ten gunste van de standaardtaal. Dat heeft echt niet alleen met toegenomen mobiliteit te maken, zoals ons het tegenvoorbeeld van de Alpenlanden wel leert (daar spreekt iedereen nog dialect, terwijl de mensen op school heus wel Standaardduits leren).
Of het langzaam naar de standaardtaal toe groeien van het Hollands. Vroeger zei het volk schrimpeljeus voor scrupuleus. Dat is verdwenen; je mag toch aannemen dankzij de taalnorm. Bij mensen die voor de oorlog zijn geboren, hoor je nog wel eens hij he(i)t of hè-je, bij jongeren en middelbaren is dat zeldzaam. Zullie hebben ’t gedaan? Hoor je nergens meer, althans niet in de Randstad. En de ‘opvolger’, Hun hebben ’t gedaan? Ja, die hoor je vaak genoeg, maar hoogst zelden in mijn academische omgeving. Terwijl Jan Stroop twintig jaar geleden toch onverdroten voorspelde dat iederéén het rond deze tijd zou zeggen!
Normatief met taal omgaan is echt niet voorbehouden aan schoolmeesters en hun slaafse navolgers. Elke (volwassen) spreker heeft ideeën over wat goed en fout is. Die ideeën worden bij een gestandaardiseerde taal in hoge mate door de schoolmeesters gevormd. Bovendien staat de standaardtaal erg dichtbij de spraak van de bovenlaag, waar in de meeste samenlevingen een behoorlijk prestige van uitgaat.
Dat taalregels relatief zijn, is natuurlijk een waarheid als een koe. Maar ze komen nooit uit het niets en zijn ook niet zomaar opgesteld. Uiteindelijk is alle ethiek relatief. Maar zonder ethiek zou de mens geen mens zijn…
U kunt wel proberen te nuanceren, maar het wetenschappelijk onderzoek spreekt u eigenlijk op alle punten tegen.
Het is waar dat mensen nog lang naamvallen zijn blijven schrijven, maar het is ook waar dat niemand die naamvallen vervolgens uitsprak. En er zijn goede argumenten om spelling in dit opzicht niet tot de taal te rekenen: precies de spelling valt inderdaad tot op zekere hoogte te reguleren, maar de spelling is dan ook precies een conventie, een manier om de taal op te schrijven, niet de taal zelf.
Wat u precies over de dialecten wilt zeggen is niet helemaal duidelijk. Juist uw voorbeeld van de Alpenlanden laat zien dat onderwijs van een standaardtaal kennelijk niet per se lijdt tot het verdwijnen van dialecten. Alle aanwijzingen zijn dan ook wel degelijk dat het met name de mobiliteit (en tot op zekere hoogte het gebruik van interactieve technologie als de telefoon) is die leidt tot het ‘verdwijnen’ van dialecten. Hoewel die tegelijkertijd nog steeds niet echt verdwenen zijn, in de meeste gebieden.
Wel is waar dat prestige een rol speelt in taalverandering (zoals in uw Hollandse voorbeelden), maar ook dat betekent niet dat de prestigieuze vorm daarmee is opgelegd. Mensen proberen over het algemeen te praten zoals de mensen tegen wie ze opkijken. Het werkt dan ook waarschijnlijk andersom dan u denkt: vervolgens wordt de vorm waar men zo tegenop kijkt, uitgeroepen tot de standaard en op school onderwezen.
Het is zeker waar dat mensen normatief zijn, ook over taal. Het intrigerende is, ondanks uw pogingen tot nuancering, nu juist dat die normativiteit maar zo moeiijk ingrijpt op het dagelijks taalgebruik.
Ik ben blij dat je ‘goeddeels kunstmatige verschil’ schrijft. Misschien is het goed dat we allemaal, uit eerbetoon aan de vorige week overleden Jaap de Rooij, dit artikel nog eens lezen, waarin hij de stelling verkondigt dat het gebruik van ‘dan’ zeker niet alleen aan ‘het succes van de schoolmeesters’ toe te schrijven is, maar aan middelnederlandse relicten, die in veel dialecten nog levend zijn.
Het is volgens mij volkomen duidelijk dat zich in deze streken zowel ‘dan’ als ‘als’ gevestigd hebben; dat we in dit opzicht een dikke grens zijn tussen het Engels (then) en het Duits (als). Er is in dat opzicht niets kunstmatigs aan ‘dan’.