De taal van Ilja Leonard Pfeijffer (21)
Door Marc van Oostendorp
Het tijdschriftdebuut van Ilja Leonard Pfeijffer, in het betreurde tijdschrift De Tweede Ronde, behelsde een gedicht over België, dat ook ‘belgië’ heette:
een bescheiden en niet al te moeilijk gedicht moet nog gezegd
over belgië waar in grijsgepleisterde huizen voorzichtig content
belgen wonen en waar veel in de grond zit zoals zweet
van vlaanderens mooiste een goed overspelig glas port
van nonkel père en beambten gevallen voor het vaderlandmen zegt wel ik heb mijn twijfels over belgië
toch wil ik mij op grijze dagen belgië voelen en nergens iets aan
doen want ergens iets aan doen maakt het bijna altijd erger
aanstellerke met je gewroet wat koop je voor de hutsekluts
ga een bolleke pakken loop mak en romig over makkedam en ga horen
woorden uit het roomse boek het grijsboek uit de kroeg op de hoek
Het is natuurlijk opmerkelijk dat een periode waarin de dichter zich groots manifesteert als uitgesproken exponent van duistere poëtica’s, begint met een gedicht dat zichzelf ‘bescheiden’ en ‘niet al te moeilijk’ noemt.
Bollekes
Het is minstens even opmerkelijk dat het begint met een gedicht over België; een gedicht dat bovendien niet terugdeinst voor een wat cliché-matig beeld: bescheiden mensen, wars van hutsekluts, die tegelijkertijd een romig leven leiden met een sappige taaltje met rare woorden als bolleke en makkedam; en vooral een heleboel grijs.
In In de naam van de hond komt een langer gedicht voor dat ‘noorderdokken (een nieuw belgisch volkslied)’ heet en waarin soortgelijke elementen voorkomen. Zo wordt ook hier weer gewezen op de contentheid des Belgs (‘en laat mij doorgeroest content bestaan’) en komt ook in dit gedicht weer heel vaak het woord ‘grijs’ voor (‘op grijze schoenen staan in beige sokken’, ‘waar miezer muist en grijs als een gedachte’, ‘van onschuldig grijs beton de lokken’, enzovoort).
Hoewel de dichter, kortom, zegt een volkslied te schrijven, bezingt hij België als een land dat afgezien van misschien de ‘bollekes’ in alle opzichten afwijkt van wie hij zelf is.: bescheiden, niet moeilijk, grijs – de ultieme ander, die je tegelijkertijd af en toe zou willen zijn.
Fine fleur
In later werk verdwijnt dit motief van de Belg, misschien omdat er zich opwindender en minder grijze buitenlanden voordoen, zoals Italië en Rusland. In De filosofie van de de heuvel is de belangrijkste eigenschap van België: dat zich er de eerste heuvel bevindt onderweg naar Rome. Opvallend in bijvoorbeeld De brieven uit Genua of Idyllen is juist dat België in één adem met Nederland genoemd wordt:
Soms moet ik een column schrijven of een ander stukje voor de Nederlandse of Belgische krant (Brieven uit Genua)
Nederlanders en Belgen komen speciaal naar Genua omdat ze mijn boek hebben gelezen. (Brieven uit Genua)
Voor wie wil je schrijver? Voor (…) alle barmannen en serveersters van Nederland en België? (Brieven uit Genua)
Maar vrienden, lieve dichtertjes van Nederland
en België, ik moet met jullie praten. (Idyllen)Dus vrienden, grote dichters van heel Nederland
en België, waar wordt geschreeuwd is taal vacant. (Idyllen)
Het is nog wel interessant dat de regel in Idyllen steeds wordt afgebroken tussen Nederland en België, dat er daar een enjambement staat, maar dat is dan ook de enige breuk die er bestaat tussen de twee landen. Vanuit Genua is er geen verschil meer.
Het is, zou je enigszins cynisch kunnen zeggen, één groot afzetgebied. Alleen uit beleefdheid maakt de schrijver nog een verschil, bijvoorbeeld als hem door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde in Gent een prijs wordt uitgereikt en hij ten overstaan van de aanwezige fine fleur van de Vlaamse letteren vertelt dat ‘België een stuk poëtischer is dan mijn vaderland’, en dat de Genuese Via Garibaldi door Rubens in Antwerpen wilde worden nagemaakt. En dat hij zich daarom in België ‘meer op zijn gemak voelt’ dan in de ‘barre noordelijke streken’.
Laat een reactie achter