Door Peter Alexander Kerkhof
Etymologisch gezien zijn vagina’s razend interessante dingen. Enerzijds zijn vagina’s alledaagse lichaamsdelen en behoren ze daarom tot wat taalkundigen het basisvocabulaire noemen. We mogen daarom verwachten dat woorden voor vagina’s archaïsch lexicaal materiaal bevatten dat ver teruggaat in de prehistorie van de desbetreffende taal. Dit is bijvoorbeeld het geval met de Nederlandse woorden voor ‘hart’, ‘oog’ en ‘oor’ die direct vergeleken kunnen worden met verwante woorden in het Oudgrieks en Sanskriet. Anderzijds behoren woorden voor vagina’s vaak tot de zogeheten categorie van taboewoorden. Deze categorie is erg vatbaar voor ontleningen, expressieve formaties en metaforen. Dat is de reden waarom veel talen een relatief jonge term voor vagina gebruiken, een term die vaak extra gemarkeerd is door een expressieve fonologie (vgl. NL flamoes, Belgisch NL foef, Duits muschi en Engels pussy).
Toch gaat dit artikel niet over deze jongere formaties, hoe interessant ze ook mogen zijn. In dit artikel wil ik het hebben over de woorden kut en kont en hun etymologie. Meermaals hebben taalkundigen geprobeerd beide woorden etymologisch met elkaar in verband te brengen, een idee dat de moeite waard is om opnieuw onder de loep te leggen. Laten we beginnen bij het woord kont dat nu louter ‘achterwerk’ betekent maar dat in het Middelnederlands (MidNL cont en conte) zowel naar de vagina als naar de anus kon verwijzen (vgl. ook Engels cunt). We mogen daarom aannemen dat het Middelnederlandse woord een brede betekenis had zoals ‘onderste delen’ of ‘benedengebied’ dat naar gelang de context semantisch verengd kon worden.
Een interessant feit over het woord kont is dat het denkelijk één van de oudste woorden van de Nederlandse taal is, d.w.z. we vinden het in de zesde-eeuwse Frankische glossen van de Salische Wet. In deze wetstekst (Pactus Legis Salicae XXX § 1) lezen we het woord quint-hunt, letterlijk ‘kont-hond’, in een wetsartikel dat over scheldwoorden gaat en in dit geval het uitschelden van een vrije man voor ‘schandknaap’ betreft (zie ONW lemma kwintok). Het Frankische (zeg maar Oudnederlandse) woord quint = kwint is duidelijk gerelateerd aan het Middelengelse woord queint ‘vagina’ en mogelijkerwijs het Beierse quinze ‘vagina’ (alhoewel dit woord ook jonger kan zijn). De oorspronkelijke Germaanse vorm van het woord kont was daarom vermoedelijk *kwent– en gezien de Frankische betekenis ‘schandknaap’ had het toen al de brede betekenis ‘onderste delen’.
Als we de evolutie van het woord kont verder volgen komen we in twaalfde-eeuws Utrecht terecht waar een getuige van een diploma (omstreeks 1169) zijn naam laat optekenen als ‘Theodricus Quint’, een vorm die identiek is aan het Frankische woord uit de Salische wet en waarschijnlijk niks met het Oudfranse woord quint ‘vijfde’ te maken heeft (contra Gysseling 1966; Debrabandere 2009). Dat deze Theodricus werd vermeld met een onbehoorlijke toenaam is niet verwonderlijk want dit gebeurt dikwijls in middeleeuwse bronnen. Nog meer onbehoorlijke toenamen vinden we in middeleeuws Vlaanderen waar we voor het eerst de Middelnederlandse vorm conte tegenkomen. Zo kennen de veertiende-eeuwse bronnen (zie Haeseryn 1962) een zekere ‘Walterus dictus Conte’ (Wouter genaamd de kont), een ‘Rugger den Cont’ (Rutger de kont) en een ‘Margereta, alias sonder conte’ (Margriet zonder kut).
Dat brengt ons bij de vraag waarom een oudere vorm kwint in de jongere vorm kont is veranderd. Dit is nog niet zo gemakkelijk want slechts een aantal Nederlandse woorden kennen een soortgelijke evolutie, bijvoorbeeld OudNL twiskan naar MidNL tussen en OudNL swiftar naar MidNL zuchter ‘links, noordelijk’. In andere woorden zoals MidNL dwingen en MidNL swimmen/swemmen blijft deze ontwikkeling uit. Hier mogen we er op wijzen dat het middeleeuwse Engels zowel de vorm queint als cunt kende, dezelfde variatie die we ook in het Nederlands zien. Het lijkt me daarom verstandig om de link tussen de beide woorden te accepteren en de vorm kont als een mogelijk onregelmatige ontwikkeling uit kwint te beschouwen.
Onze taalkundige speurtocht wordt nog ingewikkelder wanneer we het woord kut met de voornoemde Nederlandse woorden in verband willen brengen. Het Nederlandse woord kut blijkt namelijk een stuk jonger dan het woord kont en we komen het pas voor het eerst in de zestiende eeuw als kutte ‘vagina’ tegen (1599 Kiliaen). Het (vroegmodern-)Nederlandse woord kutte kan dan worden vergeleken met het Middelhoogduitse woord kotze ‘vagina’, het Oudhoogduitse woord quiti ‘vagina’ en het Oudengelse woord cwiþa ‘baarmoeder, vagina’. Ook een Normandisch-Frans dialectwoord couitte ‘prostituee, doekje’ (vermoedelijk een leenwoord uit het Nederlands) kunnen we er mee in verband brengen. Deze vergelijking van verwante woorden levert ons twee Proto-Germaanse woordvormen op, een woord *kutt– (i.e. kutte en kotze) en een woord *kwed-/*kweþ– (i.e. quiti en cwiþa).
De twee Proto-Germaanse woorden zijn terug te leiden tot één woord wanneer we rekening houden met de wortelvariatie binnen het naamvalsysteem van het Proto-Germaanse naamwoord. In dit geval zouden we te maken kunnen hebben met een nominatiefvorm *kweþō, een genitiefvorm *kuttas en een instrumentalisvorm *kudini (zie Kroonen 2011). Later zouden de Germaanse dochtertalen verschillende wortelvarianten uit het naamvals-rijtje als onafhankelijke woorden hebben voortgezet (deze varianten kunnen elkaar onderling ook weer beïnvloeden). Een dergelijk scenario verklaart immers ook de relatie tussen Duits brett en NL bord en NL made en Engels moth. Op deze manier houden we één Proto-Germaanse woord over, nl. Gm. *kweþ-/*kutt-.
Als we dit scenario accepteren, hebben we het etymologische verschil tussen Nederlands kut en kont teruggebracht tot de aanwezigheid of afwezigheid van een /n/ in de wortel *KUT-, d.w.z. Proto-Germaans *KUeÞ/KUTT- tegenover Proto-Germaans *KUeNT-. Maar die /n/ is nog steeds een groot probleem want zij is niet te verklaren vanuit het principe van de regelmatige klankverandering. Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (Philppa e.a. 2003-2009) overweegt daarom ook een zogeheten ‘substraatoorsprong’, wat zoveel wil zeggen als ‘dit woord is geen erfwoord en geen kenbaar leenwoord’. Het is daarom begrijpelijk dat de etymologie van het woord ‘kont’ tot nu toe als onopgelost wordt beschouwd.
Ik wil het daar echter niet bij laten en ik zou willen betogen dat de Germaanse vorm *kwent– een jongere afleiding is van het Proto-Germaanse woord *kweþ-/*kutt-, een afleiding die ontstaan is door interferentie met een ouder stadium van het Frans. In het Oudfrans (en het modern Frans) vinden we namelijk het woord con ‘vagina’, een voortzetting van het Latijnse woord cunnus. Het lijkt me goed denkbaar dat in de contactzone tussen Germaans en Romaans (bv. Vlaanderen en het Duitse Rijnland) waar in de Late Oudheid en de Vroege Middeleeuwen veel mensen tweetalig waren het Germaanse *kweþ-/kutt en het Romaanse *kon- naast elkaar werden gebruikt. Een dergelijke situatie kan leiden tot etymologische mengvormen, zoals ook Oudfrans haut/halt [halt] een mengeling is van Germaans *hauha– ‘hoog’ en Romaans alt– ‘hoog’. Op deze manier zou het Germaanse *kweþ-/*kutt– en het Romaanse *kon tot een mengvorm *kwent– en *kunt kunnen hebben geleid, een oplossing die ook de Zwitserse etymoloog Walther von Wartburg overwoog (FEW II: 1541). Het Oudfranse woord con zou dan later een beslissende invloed kunnen hebben gehad in de ontwikkeling van ouder kwint naar Middelnederlands conte. Deze etymologie heeft niet alleen gevolgen voor het Nederlands; het zou ook betekenen dat de Middelengelse woorden queint en cunt ontleend zijn aan een Germaanse taal van het continent, wellicht zelfs Vlaamse import! Het middeleeuwse Engels heeft immers wel meer woorden van een bedenkelijk allooi (via Vlaanderen) uit het Middelnederlands geleend (bv. Engels booze ‘drank’, Engels loon ‘mafketel’ en Engels scum ‘schorriemorrie’). Hier mogen we dan Engels cunt aan toevoegen. Zoals ik al zei, vagina’s zijn etymologisch gezien razend interessante dingen.
Bibliografie
Debrabandere, Frans. 2009. Woordenboek van de familienamen in Zeeland. Online.
EWN = Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. 2003-2009. Four volumes. Amsterdam University Press.
FEW = Wartburg, Walther von. 1881–1971. Französisches Etymologisches Wörterbuch; Eine darstellung des galloromanischen sprachschatzes. Online.
Gysseling, M. 1966. Overzicht over de Noordnederlandse persoonsnamen tot 1225. Voordrachten gehouden voor de Gelderse leergangen te Arnhem 17. Wolters; Groningen.
Haeseryn, R. 1962. De namen van de personen uit Dietse gebieden die in het “liber inventarius’ (a° 1281) van de Gentse Sint-Pietersabdij voorkomen; een naamkundige studie. Dissertatie. Gent.
Kiliaan 1599 = C. Kilianus, Etymologicum teutonice linguae siue dictionarium Teutonico-Latinum, praecipuas teutonicae linguae dictiones et phrases latinè interpretatas, et cum alii nonnullis linguis obiter collatas complectens. Editio tertia. Antwerpen.
Kroonen, Guus. 2011. The Proto-Germanic N-stems; a study in diachronic morphophonology. Studies In Indo-European Studies. Rodopi; Amsterdam.
MNW = E. Verwijs, J. Verdam et al.: Middelnederlandsch Woordenboek. The Hague, 1885-1952. Online.
ONW = Oudnederlands Woordenboek. Online.
Woordenboek van de Nederlandse Taal. Online.
André Rodenburg zegt
¨Alles went, behalve een kwent.¨
DirkJan zegt
Beetje een clickbait de titel van dit stuk.
“Onze taalkundige speurtocht wordt nog ingewikkelder wanneer we het woord kut met de voornoemde Nederlandse woorden in verband willen brengen. Het Nederlandse woord kut blijkt namelijk een stuk jonger dan het woord kont en we komen het pas voor het eerst in de zestiende eeuw als kutte ‘vagina’ tegen (1599 Kiliaen).”
Marcel Plaatsman zegt
Zou het Noord-Hollandse “kwat” (speeksel) ook bij deze stam kunnen passen? Dan zou er een kw-woord zonder /n/ voorradig zijn. Pannekeet 1984 (Westfries Woordenboek) verbindt het met “kwaad” en Duits “Kot”, maar dat hoeft natuurlijk niet waar te zijn. “Kwaad” is wel weer interessant als voorbeeld van kw>k, in veel Zuid-Nederlandse dialecten is dat “kaod” o.i.d. geworden.