wulk zn. ‘eetbare zeeslak, kinkhoren (Buccinum undatum)’
Middelnederlands wilken mv. (1429, Vlaanderen), wilcken (1485), daarnaast willox mv.? (1351-1400, Vlaanderen), willoxen mv. (1401-1434, Holland). Of de plaatsnaam Mnl. wulkebroec (1287, West-Vlaanderen) ook ‘wulk’ bevat, is onzeker. Nieuwnl. willocxen mv. (1510), wulk (1758), ulk (1885). Komt in moderne kustdialecten voor van Frans-Vlaanderen tot Texel: FVla. weuluk, wulok, WVla. willok, wullok, wullek, Oostende wuloek, Zeeuws-Vlaanderen en Zeeland ulk(e), ullek(e), Schouwen-Duiveland wilke, Noord-Holland wulk, ulk, Texel ulek.
Wulk is ontstaan uit wilk of welk door ronding van i of e tot u voor l; vergelijk wulp uit wilp of welp, schulp uit schelp. Verwante vormen: Oudengels weoloc, wioloc, uuyloc m. ‘soort schaaldier, zeeslak’, MoE whelk, whilk. De Oudengelse vormen wijzen op Westgermaans *weluka- resp. *wiluka-, terwijl Mnl. willok op WGm. *willuka- teruggaat. De Nederlandse dialectvariatie tussen korte (willok, wilk, wulk) en lange klinker (weuluk, wulok, ulek) kan betekenen dat ook in het Nederlands een vorm *wiluka- bestond (met enkele -l-), maar de variatie kan waarschijnlijk ook op een later moment zijn ontstaan.
Westgermaans *wil(l)uka- kan ouder *welluka- voortzetten, met verhogende invloed van de *u op de *e. De diernaam hoort dan bij PGm. *wellan-‘wentelen, draaien’ (Oudsaksisch wellan, Oudhoogduits -wellan), waarvan ook Nl. walen ‘keren, kenteren’ stamt (Nhd. wallen) en Duits Welle ‘golf’. De wulk is dan benoemd naar de gedraaide of golvende vorm van het slakkenhuis. Het achtervoegsel *-uka- vinden we in diverse andere diernamen, bijv. havik (Oudengels hafoc), Duits Kranich ‘kraanvogel’ (Oudhoogduits kranuh), MoE bullock ‘stier’.
Het in 1952-53 door Heeroma (TNTL 70, p. 264) gedane voorstel dat het woord uit het Engels zou zijn ontleend, moet afgewezen worden (zo expliciet reeds Weijnen 1965, ‘Oude Engels-Nederlandse parallellen’, p. 399), omdat het niet de Mnl. variatie tussen wilk- en willok- verklaart.
Anton zegt
In de laatste zin veronderstelt de schrijver dat de spelling -lk- geen svarabhaktivokaal toelaat. Dit lijkt me bepaald onjuist.
Mient Adema zegt
De schrijver zegt niet dat >lk < geen svarabhaktivocaal toelaat (het is er nota bene een schoolvoorbeeld van), maar dat dat fenomeen niet verklaard kan worden uit Engelse ontlening.
Tja, dat laatste begrijp ik dan weer niet. Waarom zou je iets na ontlening uit welke bron dan ook daarna niet wat lekkerder uit kunnen spreken?.
Interessant maar te onbekend terrein.
Anton zegt
Schrijver veronderstelt een tweedeling -lk- en -lVk- op grond van de spelling.