Door Marc van Oostendorp
Deze week kwamen neerlandici en vakdidactici van alle Nederlandse universiteiten waar Nederlands wordt gedoceerd om te praten over de crisis in het vak Nederlands. Organisator Theo Witte legt uit wat het probleem is en wat we eraan gaan doen.
Jos Van Hecke zegt
Ik hoor en zie hier een vreemde mengeling van hoop en wanhoop of eerder vertwijfeling, zij het van de laatst genoemde emoties een pak meer dan van de eerstgenoemde. Toch waardeer ik het feit dat men ‘het probleem’ onder ogen ziet en erkent. Er zijn velerlei oorzaken van de ‘crisis’ in het vak, stelt de spreker breedarms, maar in zijn hele betoog komt er ten gronde maar één oorzaak aan bod, nl. de sputterende motor van het ‘school- en leerbeleid’. Dat zal zeker voor een stuk zo zijn, onder meer door de sterk tanende aandacht voor originele Nederlandse literatuur en poëzie en vooral ook door de onderbelichting van de geschiedenis en de analyse van de Nederlandse literatuur en van vergelijkende literatuurgeschiedenis. ik zie er evenwel ook andere die er bovendien mijns inziens méér toe doen.
Een ervan heeft direct te maken met het beleid inzake de inhoud en de didactiek van het schoolvak Nederlands, daar waar er steeds méér en méér belang en gewicht wordt gegeven aan wat de leerlingen zeggen en schrijven in plaats van hoe ze het zeggen en schrijven. Nochtans behoort het – in mijn ogen – tot de meest wezenlijke opdracht van de leraar Nederlands om de leerlingen in de eerste plaats bij te brengen hoe ze zelf gedachten en gevoelens in het Nederlands kunnen uitdrukken (via de taalvorm en de taalkracht), los van de inhoud of de ‘kwaliteit’ van die gedachten en gevoelens en hen dus ook te beoordelen op het ‘hoe’ en niet op het ‘wat’. Taal gaat trouwens in wezen niet over ‘wat?’ maar over ‘hoe?’.
Een tweede oorzaak zie ik in een falend, afwezig of zelfs negatief ’taalbeleid’, in zijn diverse vormen (taalkennis, taalinzicht, taalgevoel, taalzorg, taalcreativiteit, taalfierheid, taalliefde, taalpolitiek…). Steeds meer neerlandici relativeren of zetten zich af tegen elke vorm van taalbeleid m.b.t. tot de Nederlandse taal, het voorwerp en de kern van hun eigen vakgebied: spelling vinden ze op zich niet interessant (dixit de directeur van de NTU), het ene Nederlands is niet beter dan het andere, taalfouten bestaan niet, taal autoriteiten zijn muffe en maffe overblijfsels uit de pruikentijd, grammatica is een soort zwevende ‘drone’ die naar believen bestuurd en gestuurd wordt door deze of gene ‘goegemeente’, standaardtaal is een kunstmatig uitvindsel en een wapen in de handen van een op macht beluste elite….enz. enz. In elk geval genoeg relativerend, neerbuigend en neerhalend om aan elke kandidaat leraar Nederlands de goesting te ontnemen om er zelfs maar aan te beginnen, laat staan om er zich voor in te zetten. Wat voor nuttigs en zinvols zou hij/zij immers nog kunnen bijbrengen aan leerlingen die doordrongen zijn van de gedachte dat een leraar Nederlands niet veel anders kan zijn dan een dolende ziel, een dwaallicht, een naïeveling, een ‘loser’, in het beste geval een ‘muf en maf overblijfsel uit de pruikentijd’?
Een derde en nog belangrijker factor is de status en de functie die de Nederlandse taal (nog) vervult in het maatschappelijk verkeer, in het economisch en cultureel leven, in het onderwijs, in wetenschap, techniek, innovatie en kunst. Als aan Nederlandse universiteiten en hogescholen het Nederlands bewust en systematisch geweerd of zelfs gebannen wordt als taal van onderwijs, onderzoek en publicatie, als het Nederlands in het geheel van de academische communicatie als tweederangstaal en ondienstige taal wordt gezien en behandeld, hoe zou je dan kunnen verwachten dat jonge mensen zich geroepen voelen om te kiezen en te gaan voor het vak ‘Nederlands’? Welke argumenten zou men dan bij heel jonge mensen in het secundair /middelbaar onderwijs nog kunnen aanvoeren om hen ervan te overtuigen dat een leraar Nederlands geen wereldvreemd, dolend en onnuttig ‘muf en maf overblijfsel uit de pruikentijd’ is, een wezenloze schim uit een tijd waarin de uilen nog (Nederlands) spraken?
Duidelijk is dat de gestage neergang van de belangstelling voor en het belang van het vak ‘Nederlands’ parallel loopt met een even gestage opgang van de belangstelling voor en het belang van het Engels in het maatschappelijk verkeer, inzonderheid in het (hoger) onderwijs.
En ook hier laten vele neerlandici verstek gaan, verschuilen zich achter het internationaal unisono op het Engels georiënteerd karakter van de wetenschap, huilen ze – weliswaar op de achterste rij – mee met de Engelse wolven in het academische bos, verzaken ze als Moderne Judassen aan hun aan hun vakgebied inherente plicht om zich manifest tegen deze situatie en evolutie af te zetten, weigeren of weifelen ze om een petitie te ondertekenen van mensen die – in hun plaats – de moed en de durf opbrengen om dit wél te doen (zie petitie https://www.beteronderwijsnederland.nl/nieuws/2017/06/rechtszaak/
Ware het niet goed dat neerlandici ook even in eigen boezem zouden kijken, van eigen koers veranderen en niet enkel richting school en schoolbeleid wijzen?