Door Marc van Oostendorp
Zelden verschijnen er artikelen die zo vol gedachten zitten als het artikel dat de Catalaanse taalkundige en filosoof Wolfram Hinzen onlangs publiceerde in het tijdschrift Theoretical Linguistics (€).
Hinzen zet zich af tegen een gedachte die de meeste mensen in de westerse wereld sinds Descartes voor vanzelfsprekend houden: dat er een scheiding is tussen taal en het denken. Dat je normaliter eerst een gedachte hebt die je vervolgens bij het praten ‘in taal omzet’. Volgens Hinzen is er zo’n scheiding niet: de enige typisch menselijke vorm van denken is denken in taal. Ons denken wordt gevormd door taal – niet in de eerste plaats door onze eigen specifieke taal, maar door het soort structuren dat talen nu eenmaal hebben.
Hinzen wijst bij wijze van voorbeeld op de gedachte ‘ik moet hoognodig naar de kapper’.
Glimlach van de koningin
Die zin heeft een persoonlijk voornaamwoord in de eerste persoon enkelvoud. Het onderscheid tussen eerste, tweede en derde persoon (de spreker, de luisteraar, de wereld) is een typisch talig onderscheid, zegt Hinzen. Het is niet duidelijk dat we wel aan ‘ik’, aan onszelf, zouden kunnen denken zonder dat onderscheid. En toch vormt de ervaring van het ik – en de ervaring van de ander, en die van de buitenwereld, kortom van de tweede en de derde persoon – een algemeen menselijk ervaringsfeit. Descartes’ Ik denk dus ik besta kan vervangen door ik besta om dat ik ik denk.
Of neem, zegt Hinzen, glimlach. Wat is dat voor concept? In de zin ze glimlachte naar haar vader verwijst het naar een duidelijk in de tijd geplaatste handeling. In de glimlach van de koningin is het een abstracte krulbeweging die helemaal niet in de tijd geplaatst is (het betreft een soort eigenschap die de vorstin soms wel en soms niet kan tonen. Het begrip glimlach krijgt alleen zijn betekenis door zijn gebruik in een zin – als een werkwoord bijvoorbeeld, met een werkwoordstijd. En ook ideeën zoals van een verleden of een toekomende tijd kan de mens alleen hebben dankzij de taal, zegt Hinzen. Dat plaatsen van concepten in de tijd en in de ruimte, en in de sociale verhoudingen tussen mij, jou en de ander, dát is menselijk denken.
Relatieve waarheden
In dit licht roept Hinzen op om met een taalkundige blik te kijken naar stoornissen als autisme en schizofrenie die meestal als psychisch worden gezien. Toch zitten als je de psychiatrische en medische literatuur leest volgens hem aan beide duidelijk taalkundige kanten.
Zelfs bij zogeheten hoogfunctionerende autisten kun je eigenlijk altijd nog taalproblemen aanwijzen, bijvoorbeeld bij het niet-letterlijk begrijpen van taal (snappen dat ‘kun je even opzijgaan?’ niet noodzakelijkerwijs met ja of nee beantwoord moet worden). Maar ook kanten aan het autisme die vaak worden toegeschreven aan de psychologie zijn misschien op de keper beschouwd wel talig. Het feit dat autisten moeite hebben zich voor te stellen dat andere mensen de zaken anders zien, bijvoorbeeld omdat ze meer of juist minder kennis van zaken hebben (’theory of mind’), is een probleem dat je ook zou kunnen zien als een probleem met de eerste, tweede en derde persoon, beredeneert Hinzen. Het zijn de typische, in menselijke taal uitgedrukte relatieve waarheden die autisten minder makkelijk vatten.
Rare zinsbouw
Autisme is een conditie die zich over het algemeen heel vroeg in iemands leven aandient: het is dus voor Hinzen misschien wel een probleem in de taalontwikkeling. Schizofrenie doet zich juist eerder voor bij (jong)volwassenen en het betekent voor Hinzen een degeneratie in het taalsysteem van de gebruiker.
Hij wijst er in dit geval op dat patiënten vaak aan verbale hallucinaties lijden, stemmen horen, en omgekeerd allerlei zaken zeggen die op de luisteraar overkomen als wartaal (‘ik ben de leider van de magnetische opstand’). Je kunt dat zien als problemen in de perceptie en de productie van taal. En met name die stemmen en andere betrekkingswanen kun je volgens Hinzen ook weer begrijpen als problemen met de eerste, tweede en derde persoon, alsmede met bijvoorbeeld verwijzingen naar verschillen in tijd. Je merkt aan psychoten misschien niet dat ze een rare zinsbouw hebben of een moeizame uitspraak, maar als taal het verband is tussen vorm en betekenis, gaat er behoorlijk wat mis met hun taal.
Hu! Een roofdier!
Er zijn natuurlijk allerlei problemen aan Hinzens benadering. Zo kun je zeggen dat zijn artikel nu eenmaal in taal geschreven is en dat daardoor noodzakelijkerwijs alle gedachten die hij bespreekt een taalvorm hebben, terwijl een mens daarnaast nog heel andere soorten gedachten kan hebben die alleen per definitie niet in taal zijn weer te geven in een wetenschappelijk artikel. Mij lijkt het in ieder geval onmogelijk om te zeggen dat alle gedachten talig zijn, al kan ik me wel voorstellen dat je zegt dat alle soorten gedachten die we niet met dieren delen (Hu! een roofdier!) talig zijn. Maar zelfs dan: bewijs dat maar eens.
Dat lijkt mij echter vooral een kwestie om eens goed over na te denken en te proberen verder uit te werken. Het zijn verfrissende gedachten die Hinzen naar voren brengt, of hij die gedachten nu uitdrukt in taal, of dat ze uit die taal voortkomen.
Mark zegt
Je link leidt naar de RU-proxy, niet direct naar Theoretical Linguistics. Hier is ‘ie: doi: 10.1515/tl-2017-0013.
Marc van Oostendorp zegt
Dank!
Bert Mostert zegt
Als psychiater in ruste kan ik nog melden dat in ons vak de functie “denken” wordt onderzocht aan de hand van hetgeen de onderzochte zegt, dus haar/ zijn taalgebruik. Spreekt iemand snel dan is het denken versneld, spreekt iemand over zichzelf als zijnde de tsaar van Rusland dan is dat een waangedachte etc. Met andere woorden de enige bron van kennis over ons denken is de gesproken of geschreven taal.
Nog twee “technische “opmerkingen: autisten en ook schizofrenen hebben juist de neiging zaken wel letterlijk te gebruiken/ begrijpen. Als voorbeeld een uitspraak van een patiënt uit de eigen praktijk die het had over “onzin kletsen”: “wat ben je aan het paddestoelen” ipv “zwammen” . In het voorbeeld uit de bovenstaande tekst ‘kun je even opzijgaan?’ zou dit niet als een verzoek worden begrepen maar letterlijk worden opgevat als een vraag waarop antwoord wordt verwacht.
Ten tweede is het gebruikelijk hallucinaties aan te duiden met het zintuig waarmee zij worden waargenomen: auditieve en visuele hallucinaties bijvoorbeeld.