Door Karel Leenders
In de zestiende eeuw was de rivier de Mark waar ze tussen Etten en Zevenbergen doorstroomde erg breed. Te breed, omdat door het bedijken van de gorzen de functie van dit water veranderde van getijdengeul in die van regenrivier. Door die omschakeling trad er opslibbing op: er ontstond een vlak zanderig eilandje in de rivier, een plaat. In 1611 werd die voor het eerst in de archieven vermeld, 7½ hectare groot. Het jaar daarop werd het eilandje verkocht. Langzaam werd het groter en zo groeide het vast aan de Ettense oever. In 1677 heette die grond De Plaat. In 1827 mat het volgens het kadaster, dat deze plek ook nog steeds De Plaat noemde, ruim 40 hectare. De Mark, die hier in 1560 nog tot 450 meter breed was, had nu genoeg aan 22 meter.
Toen stichtten de Belgen hun eigen koninkrijk en lag het Nederlandse leger in Noord-Brabant te niksen. Niet helemaal: de militairen gingen gedetailleerde topografische kaarten maken. Onder leiding van de officieren G. Schuurman, J.L. von Motz en D.W.F. Pichot werd in 1837-1840 ook het noorden van Etten verkend. Toen ging er wat mis: De Plaat kreeg op deze kaart de naam Blaak. Van de kladkaart werd een nette kaart gemaakt, die werd in steen gegraveerd en zo verder. Nog op de nieuwste kaarten heet deze plek, die door het verleggen van de rivier nu aan de Zevenbergse oever vast zit, De Blaak. De ontwikkeling is te volgen op de kaarten in http://www.topotijdreis.nl/ (zoek op Zevenbergen).
J.B. van Loon heeft in zijn Water en waternamen in Noord-Brabants Zuidwesthoek uit 1965 heel wat ingewikkelde toeren uitgehaald om deze naam Blaak te verklaren, ondermeer door een verband met het acht kilometer westelijker gelegen Barlaque (1278: Berlake) te zoeken. Dat was dus een oefening voor niets. De naam Blaak komt in deze streken niet vaak voor, maar een nu verdwenen watertje in Moerdijk werd in 1611 op de kaart van het gebied van de latere Royale Polder toch als Creeke genaempt de Sevenberchsche blaecke aangeduid. Het toponiem Blaak betekent: het blinkende water. Bij zo’n kreekje moet dat betekenen dat daarin niet te veel planten groeiden.
Dit geval roept de vraag op wat de naam van die plek aan de Mark tussen Etten en Zevenbergen is. De oorspronkelijke naam is Plaat. Die naam behoort tot de Ettense binnenwereld. Notarissen zullen de naam nog lange tijd in hun acten hebben doorgegeven omdat zij de kadastrale omschrijving overnamen. Omdat de heren officieren die naam misschien niet goed verstonden of in hun geboorteplaats een Blaak kenden, werd er op alle militaire topografische kaarten Blaak van gemaakt. Die naam behoort tot de Ettense buitenwereld, de wereld waarop ze vanuit Etten geen grip hadden en die zijn eigen gangetje ging. Via de waterstaatskaarten kwam de naam Blaak meer in gebruik. In de binnenwereld en in de buitenwereld hebben voor dezelfde plek dus twee namen naast elkaar bestaan.
Nu, na 180 jaar, denken we dat het plekje echt Blaak heet. Maar die naam is een ongelukje waar geen minister voor zal aftreden.
Klaas Jac. Eigenhuis zegt
Aan de linker oever van de Mark mondt hierin uit, vlakbij de “Blaak”, de Laaksche Vaart. Zou deze naam ook nog een rol gespeeld kunnen hebben, temeer daar mnl laec, lake als waternaam een overtuigende etymologie heeft (blaak, vind ik, niet – mnl. blake, blaec betekent ‘gloed’. Waarom zou een Hollands/Brabants watertje “blinken”?, laat staan gloeien.? ).
Laak klinkt natuurlijk als blaak, het rijmt ermee
Klaas Jac. Eigenhuis
Maggy R zegt
Blaak betekent niet alleen gloed, maar ook rook; ik vermoed dat een blaker een rokerig nachtlampje was al ben ikzelf geboren in de tijd van elektrische verlichting.
http://www.engelfriet.net/Alie/Aad/blaak.htm is een erg aardig verhaal over de Blaak in Rotterdam. In veel plaatsen is de blaak naar mijn idee wel het oude bleekveld, maar vraag me ajb niet om bewijzen.
Klaas Jac. Eigenhuis zegt
Leuk, “het verhaal van Aad” naast dat van Karel Leenders! In beide verhalen valt het woord (droogvallende) “plaat” en in beide verhalen verdwijnt er een omgevende strook water.
Dat blaak een lange aa heeft en blak een korte, zou een “singuliere klankontwikkeling” kunnen zijn [vgl. Weijnen 1996: 55, 129 i.v. Miëver ‘Kneu’] maar het zou zelfs op een klankwettige verhouding korte a : lange a in de/een substraattaal kunnen teruggaan; in dat geval zijn de betrokken woorden zeer oud.
Ik vraag me wel eens af of bladstil een verbastering is van blakstil.
Ha Maggy, je zit goed met je blaak ‘bleekveld’ : Philippa &al.
2003/4: 325 noemen het een Noordzee-germaanse variant van bleek 2.
Klaas Jac. Eigenhuis
Maggy R zegt
Ah bedankt, altijd prettig als Philippa me gelijk geeft.